What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
All grammar revision Unit 1
Grammar Revision - unit 1.
Log in Lesson up
1 / 41
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 1
This lesson contains
41 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Grammar Revision - unit 1.
Log in Lesson up
Slide 1 - Slide
Personal pronouns
Slide 2 - Slide
Personal pronouns
ik
I
(altijd hoofdletter)
jij
you
(enkelvoud)
hij
he
zij
(enkelvoud)
she
het
it
wij
we
jullie
you
(meervoud)
zij
(meervoud)
they
Slide 3 - Slide
LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE
ALTIJD
MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het
ONDERWERP
. Ze staan aan het begin van de zin.
Slide 4 - Slide
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het
VOORWERP
.
Slide 5 - Slide
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she
Slide 6 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you
Slide 7 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I
Slide 8 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
This is (mijn) bike, it is (van mij)
A
mine, my
B
my, my
C
mine, mine
D
my, mine
Slide 11 - Quiz
(Onze) mother gave (haar) friend a car.
A
us, hair
B
our, her
C
ours, hers
D
our, hers
Slide 12 - Quiz
(hun) train is late.
A
they
B
them
C
theirs
D
their
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
The verb 'TO BE'
Slide 15 - Slide
Hoe zeg je 'ik ben' in het Engels?
Slide 16 - Slide
werkwoord
'zijn'
verb
'to be'
'To be'
Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're
Slide 17 - Slide
He ...(to be) late.
Slide 18 - Open question
I ...(to be) really tired.
Slide 19 - Open question
James ..(to be) at school.
Slide 20 - Open question
werkwoord
'zijn'
verb
'to be'
'To be'
negative
(negatief)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet
Slide 21 - Slide
werkwoord
'zijn'
verb
'to be'
'To be'
question
(vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?
Slide 22 - Slide
Maak de ontkenning (-) met 'to be':
She ...... (not, to be) happy.
Gebruik de lange vorm. Alleen ontbrekende woorden
Slide 23 - Open question
Maak de ontkenning met 'to be'.
John and I ..... (not, to be) a couple.
Slide 24 - Open question
a & an
Slide 25 - Slide
A/ An rule?
Slide 26 - Slide
Een (A/An)
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg
Maar ook als een klinker klinkt als een medeklinker:
- ''u'' klinkt als ''you'' ->
A university
- ''o'' klinkt als ''w'' ->
A one-room apartment
Maar ook als een medeklinker,klinkt als een klinker:
- een stomme ''h'' ->
an hour
-
een afkorting ->
an NBC reporter
Slide 27 - Slide
a / an?
.... university
A
a
B
an
Slide 28 - Quiz
a / an?
.... umbrella
A
a
B
an
Slide 29 - Quiz
a / an
hour
A
a
B
an
Slide 30 - Quiz
Have got
Wat betekent have got?
Slide 31 - Slide
Explanation
have got
Have got
betekent
hebben
Slide 32 - Slide
"have got" = hebben
1 persoon
I
have got ...
you
have got ...
he
has got ...
she
has got ...
it
has got ...
Have got is een lastiger ww...
meer personen
We
have got ...
You
have got ...
They
have got ...
Slide 33 - Slide
Have got/ haven’t got
I
have got / haven't got
you
have got / haven't got
she, he, it
(shit)
has got / hasn't
got
we
have got / haven't got
you
have got / haven't got
they
have got/ haven't got
Slide 34 - Slide
(to) Have got
A
Zijn
B
Hebben gehad
C
Hebben
D
Doen
Slide 35 - Quiz
'Have got' gebruik je bij:
A
I, You, He, She, It
B
He, She, It
C
You, He, We, They
D
I, You, We, They
Slide 36 - Quiz
'Has got' gebruik je bij:
A
I, You, He, She, It
B
He, She, It
C
You, He, We, They
D
I, You, We, They
Slide 37 - Quiz
Vul de juiste vorm van 'have got' in:
My dad ... (have got) blue eyes.
A
has got
B
have got
C
had got
Slide 38 - Quiz
Vul de juiste vorm van 'have got' in:
They ... (not - have got) three sisters.
A
hasn't got
B
have got
C
haven't got
D
has got
Slide 39 - Quiz
Well done!
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
More lessons like this
KT1 Unit 2 recap grammar
November 2023
- Lesson with
33 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1
GAM1 grammar recap part 2
August 2023
- Lesson with
12 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
2.4: To have got
September 2022
- Lesson with
39 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1
Test prep 1
November 2022
- Lesson with
17 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1
8. Les 16-09-2020
September 2020
- Lesson with
48 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Unit 1 (voor het pw)
October 2022
- Lesson with
31 slides
Engels
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Introduction unit C HM1 (1)
September 2021
- Lesson with
14 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Herhaling unit 2 1Kb
November 2020
- Lesson with
49 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1