1.5 Allemaal anders

leerdoelen vandaag (1.5)
Aan het einde van de les:
- kan je aanpassingen bij planten beschrijven
- kan je aanpassingen bij dieren beschrijven
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

leerdoelen vandaag (1.5)
Aan het einde van de les:
- kan je aanpassingen bij planten beschrijven
- kan je aanpassingen bij dieren beschrijven

Slide 1 - Slide

1.5 Allemaal anders
Dieren en planten moeten zich voeden, verdedigen en voortbewegen.
Dat doet elke soort op zijn eigen manier.

Slide 2 - Slide

1.5 Allemaal anders
De meeste dieren en planten hebben aanpassingen aan hun leefomgeving en aan hun manier van leven.

Door deze aanpassingen kunnen organismen zich goed bewegen, voeden of verdedigen.

Slide 3 - Slide

1.5 Allemaal anders
Dieren die in het water leven, hebben andere aanpassingen dan dieren die op het land leven. Ze hebben bijvoorbeeld vinnen.

Met de vinnen kunnen ze zich goed bewegen in het water.

Slide 4 - Slide

1.5 Allemaal anders
Bij vissen en andere waterdieren gaan de kop, lijf en staart in elkaar over. Ze vormen 1 geheel.
Zo'n lichaamsvorm noem je gestroomlijnd.

Door deze lichaamsvorm kunnen ze gemakkelijker door het water zwemmen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

1.5 Allemaal anders
Ook planten hebben aanpassingen aan hun leefomgeving.

Sommige planten leven in droge gebieden en andere planten leven in natte gebieden. Beide planten hebben aanpassingen aan hun leefomgeving.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Planten in een droge omgeving hebben vaak kleine bladeren en veel wortels.

Omdat de plant kleinere bladeren heeft, verliest een plant minder water.
Die wortels zijn nodig om voldoende water op te nemen.

Slide 9 - Slide

Een plant in een natte omgeving heeft minder wortels nodig.

Slide 10 - Slide

1.5 Allemaal anders
Dieren hebben ook aanpassingen aan het soort voedsel dat ze eten.

Zo hebben miereneters een lange dunne tong waar de mieren die ze eten goed aan blijven plakken.
En eekhoorns hebben 4 scherpe tanden waarmee ze noten en zaden kunnen stukbijten.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

1.5 Allemaal anders
Sommige vogels eten zaden. Andere vogels eten insecten. Roofvogels eten kleine dieren.

Bij elk type voedsel hoort een andere type snavel.


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

1.5 Allemaal anders
Dieren kunnen op verschillende manieren lopen:
- zoolgangers: lopen op hun gehele voetzolen (beren)
- teengangers: lopen op hun tenen (katten)
- topgangers (hoefgangers): lopen op de toppen van de tenen (paarden)

De manier van lopen is een aanpassing aan de ondergrond.


Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

1.5 Allemaal anders
Veel planten en dieren hebben aanpassingen om zich goed te kunnen verdedigen.
Daardoor worden ze niet zo snel opgegeten.


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

1.5 Allemaal anders
Een braamstruik heeft stekels, zodat de bramen niet zo snel worden opgegeten.

Een brandnetel heeft brandharen. Als je een brandnetel vastpakt dan gaat het prikken en jeuken.
Hierdoor wordt een brandnetel minder snel opgegeten.

Andere planten maken een gifstof. Bijvoorbeeld de bessen van de koffieplant. Die zijn giftig.


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

1.5 Allemaal anders
Een egel verdedigt zich met stekels.

Sommige dieren hebben een schutkleur.
Een schutkleur lijkt op de leefomgeving.
Daardoor wordt het dier bijna onzichtbaar.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

zelf aan de slag
1.5 Allemaal anders: lees de tekst en maak de opdrachten:
opdracht 1 t/m 4 maken
(vanaf blz. 44)

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je aanpassingen bij planten noemen
- kan je aanpassingen bij dieren noemen

Slide 34 - Slide

zelf aan de slag
opdracht 5 t/m 10 maken
(vanaf blz. 46)

15 minuten
in stilte
(is huiswerk)

Slide 35 - Slide