NaSk Overal 1.3 - Klas 2

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Structuur in de les - bij BiVz

◉ Boeken op tafel  -  jas uit, pet af, telefoon weg

◉ 10min. Huiswerk/vorig hoofdstuk/toets bespreken

◉ 15min. les van mij

◉ 10 min. zelf werken

◉ Huiswerk & afsluiten

 

◉ bij blokuur:
Na 1e uur allemaal even naar buiten: 5min. eten/plassen/lopen

klas 2c

Regels van orde

1e keer:  Waarschuwing

2e keer: 1/2 uur nakomen      Gooien, vechten - meteen 1/2 uur

3e keer: 1 uur nakomen              

4e keer: Eruit, naar meneer Wiesman of Brauns

nablijven na laaste uur van de dag bij
mevrouw Hoogdalem 

1.3 Meten en meetinstrumenten

Lesdoelen

Aan het einde van de les kun je:

• Uitleggen wat het verschil is tussen grootheden en eenheden;
• Meetinstrumenten noemen voor het meten van aantal, massa,
    volume, lengte, tijd;
• Een meetinstrument aflezen

Wat zijn Grootheden?

Een Grootheid is iets wat je kunt meten.

Bijvoorbeeld een Afstand:

Welke Grootheden ken je al?

Voorbeelden van Grootheden:

Wat zijn eenheden?

Een eenheid is de maat waarmee je een grootheid meet.

Een eenheid staat altijd achter het getal en hoort bij een bepaalde grootheid.

VB: De afstand van Enspijk naar Leerdam is 9,4 kilometer.

(hier is '' afstand de grootheid en  "kilometer"  de eenheid)

Meetinstrumenten 

Grootheid	symbool	Eenheid	symbool	Meetinstrument
Massa	m	Kilogram	kg	Weegschaal of balans
Volume	V	Liter	l	Maatcilinder of maatbeker
Afstand	s	Meter	m	Liniaal / Rolmaat / Kilometerteller
Temperatuur	T	graden Celsius	°C	Thermometer
Tijd	t	Seconde	s	Klok / Stopwatch / Smartphone

Grootheid


Wat  je meet

Eenheid


De maat waarmee je meet

Kilogram

Temperatuur

Massa

°Meter

Kubieke meter

Tijd 

Energie

Graden Celsius

Seconde

Volume  / Inhoud

Afstand

Electrische spanning

Volt

Joules / kWh

Snelheid

km/uur
 

Oppervlakte

Vierkante meter

Zelfstandig werken

in stilte

Bladzijde 22
Opdracht 33, 35, 36, 37, 38, 39, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 49, 50, 51, 52, 53, 54

Muziekje erbij?

Aan de slag

Wat: Maak opdracht 33, 35, 36, 37, 38, 39, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 49, 50, 51, 52, 53, 54
Klaar: Doe 42

Hoe: 10 minuten stil

Hulp: Buurman/vrouw of docent

Tijd:

Klaar?: Nakijken