H1, Leesvaardigheid, 09-10-19

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
13.30 - 13.40 Lezen in leesboek
13.40 - 13.55 Huiswerk bespreken
13.55 - 14.15 Zelfstandig werken








Slide 2 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Slide

Huiswerk nakijken


Opdracht 1 en 2 (blz. 37 en 38)
- Kijk na met een andere kleur pen
- Verbeter je antwoord waarnodig



Slide 4 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Opdracht 4, 5 en 6 (blz. 42 t/m 45)
Hoe? Je mag  zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdracht te maken
Klaar? Ga lezen in je leesboek. 


Slide 5 - Slide

Hoe is een tekst opgebouwd?
1. Inleiding

2. Middenstuk

3. Slot

Slide 6 - Slide

Inleiding 
Doel: 
  • de lezer nieuwsgierig maken naar de tekst (+ onderwerp duidelijk maken)

Manieren:
  1. het onderwerp aankondigen
  2. een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen
  3. één of meer vragen stellen
  4. de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen

Slide 7 - Slide

Middenstuk
Het grootste gedeelte van de tekst. Bestaat uit één onderwerp en daarin deelonderwerpen verdeeld.

Stel je schrijft een tekst over Noord-Holland. Wat voor deelonderwerpen zou je hier bij kunnen verzinnen?

In een midddenstuk zie je vaak ook tussenkopjes. Wat zijn tussenkopjes?

Hoe herken je een alinea?




Slide 8 - Slide

Slot
Doel: 
  1. de tekst afsluiten

Manieren:
  • een korte samenvatting van de tekst
  • een conclusie van de tekst
  • een advies

Slide 9 - Slide

Tekstdoelen
1. informeren
2. uitleg geven
3. mening laten vormen
4. overtuigen
5. overhalen
6. amuseren

Tekstsoorten
  1. informerende tekst (krantenbericht)
  2. uiteenzettende tekst (studieboek)
  3. beschouwende tekst (beschouwing)
  4. betogende tekst (betoog)
  5. activerende tekst (reclame)
  6. amuserende tekst (stripboek of fictie)

Slide 10 - Slide

Er staat een overzicht op blz. 38

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Werkwoordstijden
- We weten allemaal dat een zin in de verleden tijd of tegenwoordige tijd kan staan. Dit is te zien aan de prsoonsvorm.
- Een zin kan daarnaast in een voltooide of onvoltooide tijd staan. In de voltooide tijd staan hebben of zijn als hulpwerkwoord in de zin + een voltooid deelwoord. Bij de onvoltooide tijd staat er geen hulpwerkwoord van hebben of zijn in de zin. 

Dit maakt dat je uiteindelijk vier werkwoordstijden hebt.
1. onvoltooid tegenwoordige tijd --> Marja loopt naar school.
2. onvoltooid verleden tijd --> Marja liep naar school.
3. voltooid tegenwoordige tijd --> Marja is naar school gelopen.
3. voltooid verleden tijd --> Marja was naar school gelopen. 

Slide 14 - Slide

Werkwoordstijden 
Let op: om de tijd te bepalen kijk je altijd naar de persoonsvorm en niet naar de tijdwoorden in de zin. 

In welke tijd staan deze zinnen?
1. Mijn oom heeft vorig jaar zijn arm gebroken.
2. Richard wilde zondag deelnemen aan de Dam tot Damloop.
3. Mijn vader bezocht vandaag de tandarts.

Slide 15 - Slide

Lesafsluiting
- Morgen krijgen jullie uitleg over koppelwerkwoorden

-

Slide 16 - Slide

Afsluiting
- Maandag het 4e uur weer les, zorg ervoor dat je opdracht 1/tm 5 af hebt. 

- raadgedicht 
https://raadgedicht.nl/rian-visser-lichaamsdelen-te-koop/




Slide 17 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Een basiszin bestaat uit tenminste twee delen: Een onderwerp en een gezegde. Bijvoorbeed: Sam loopt.

Bij sommige werkwoorden moet er nog wat bij. Bijvoorbeeld bij: Sam houdt.
Sam houdt van gamen. Het vaste voorzetsel dat bij houden hoort is van, je kunt het niet vervangen voor een ander voorzetsel.
Sam houdt met gamen, Sam houdt voor gamen etc --> is fout. 

In de zin Sam houdt van gamen, is van gamen het vzv. 


Slide 18 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Zoals het woord al zegt, begint het vzv altijd met een voorzetsel. Dit voorzetsel hoort dus bij het werkwoord. Als je dit voorzetsel kan vervangen, is het geen vzv maar een bijwoordelijke bepaling! Daarnaast geeft de bwb met een voorzetsel vaak een plaats aan, hieraan kun je het ook herkennen dat het om een bwb gaat en niet een vzv!

De jas hangt aan de deur. De jas hangt voor de deur. De jas hangt naast de deur. (Je kan aan vervangen door voor en naast, dus in deze zin is aan de deur een bwb)!

Het publiek hangt aan zijn lippen. Je kan het voorzetsel niet met een ander voorzetsel vervangen, dus is het een vzv. Het voorzetselvoorwerp is dan: aan zijn lippen

Slide 19 - Slide

Even oefenen
Noteer het vzv of de bwb uit de onderstaande zinnen. 

1. Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
2. Ik verlang nu alweer naar de herfstvakantie.
3. Hij stond voor een gesloten deur.
4. Hij wacht op het schoolplein. 
timer
4:00

Slide 20 - Slide

De zinsdelen die we tot nu toe hebben gehad


wwg - ow - lv - mv - bwb - bvb - bijst.

Daar komt nu bij: vzv (voorzetselvoorwerp) 

Slide 21 - Slide

Zelfstandig nakijken
Opdracht 12, 15, 16, 17 nakijken (blz. 22 t/m 27)

  • Kijk na met een andere kleur pen
  • Zet een krul als je het antwoord goed hebt
  • Verbeter je antwoord als je het fout hebt
  • Steek je vinger op als je een vraag hebt over jouw antwoord
  • Klaar? Maak opdracht 1, 2 en 3 (blz. 77 en 78)

Slide 22 - Slide

Grammatica woordsoorten

Slide 23 - Slide

Grammatica woordsoorten
Wederkerig voornaamwoord
 is elkaar

Slide 24 - Slide

Wederkerende voornaamwoorden

Wederkerende voornaamwoorden komen altijd voor met een wederkerend werkwoord. 

Voorbeelden van zulke werkwoorden zijn: schamen en vergissen.
Ik vergis me, ik schaam me

Hoeveel van zulke werkwoorden kan jij bedenken in twee minuten?

LET OP: Irriteren en beseffen zijn geen wederkerende werkwoorden. Ik irriteer me en ik besef me is onjuist!
timer
2:00

Slide 25 - Slide

Even oefenen
Schrijf alle persoonlijke, bezittelijke, wederkerende en wederkerige  voornaamwoorden op. Schrijf er ook achter welk voornaamwoord het is. 

1. Ik erger me aan die vreselijke stem van haar. 
2. Hij heeft ervoor gezorgd dat zij elkaar weer vaker zien.
3. De man verslikte zich in een slok koffie.
4. Hij heeft ons verslag nog niet doorgelezen.
5. Mijn docent geeft ons veel vaker onverwachte toetsen dan die van jullie. 
timer
4:00

Slide 26 - Slide