Oefenen met tekststructuren en verbanden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Schrijven volgens tekststructuren

     Waarom?

Een tekst is beter te begrijpen als de schrijver een duidelijk plan heeft. Kortom: je boodschap komt beter over!

Opdracht

Kern blz. 63

Bekijk het schema. Neem het even goed in je op.

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?
Het Coronavirus in Nederland

1. Vraag-antwoord-structuur
2. argumentatie-structuur
3. aspecten-structuur

Welke tekststructuur hierbij?Contactverbod als maatregel om het Coronavirus de baas te worden

1. probleem-en-oplossingstructuur
2. argumentatie-structuur
3. Vraag-antwoord-structuur

Voorbeeld van een tekst door een leeftijdsgenoot geschreven

De inleiding; een beschrijving van het probleem of een verschijnsel? 

De inleiding; een beschrijving van het probleem of een verschijnsel?

1. Probleem
2. verschijnsel

De kern: verschillende verklaringen voor het verschijnsel of een bespreking van de verschillende kanten van het verschijnsel?

De kern: verschillende verklaringen voor het verschijnsel of een bespreking van de verschillende kanten van het verschijnsel?

1. Verschillende verklaringen
2. Verschillende kanten

Het slot: een samenvatting of een aanbeveling?

Het slot: samenvatting of een aanbeveling?

1. Samenvatting
2. Aanbeveling

Dus… welke tekststructuur heeft deze schrijver gebruikt?

1. Aspecten-structuur
2. Voor- en nadelen-structuur
3. Vraag-antwoord-structuur

 Welk woord hoort op het stippellijntje?

 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  

 zinnen en alinea’s.

 

 Vraag 1 van 10

1. leestekens
2. teksten
3. verbanden
4. regels

 Hoe noem je woorden die wijzen op een 

 verband tussen zinnen of alinea’s?

 Vraag 2 van 10

1. trefwoorden
2. synoniemen
3. signaalwoorden
4. uitdrukkingen

 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?

 Vraag 3 van 10

1. verbindingswoorden
2. verwijswoorden
3. synoniemen
4. werkwoorden

 Wat is een voorbeeld van een  

 tekstverband?

 Vraag 5 van 10

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden
4. oorzaak-gevolg

 Op welk tekstverband wijzen de   

 signaalwoorden maar, toch en echter?

 Vraag 6 van 10

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden
4. conclusie

 Op welk tekstverband wijzen de  

 signaalwoorden daardoor en zodat?

 Vraag 8 van 10

1. oorzaak-gevolg
2. opsomming
3. conclusie
4. tegenstelling

 Op welk tekstverband wijzen de   

 signaalwoorden want en omdat?

 Vraag 7 van 10

1. opsomming
2. conclusie
3. tegenstelling
4. reden

 Om welk tekstverband gaat het hier?

 Ik kreeg een hapje en een drankje. 

 Vraag 9 van 10

1. reden
2. opsomming
3. oorzaak-gevolg
4. tegenstelling

 In welke zin wijzen de signaalwoorden  

 op een volgorde in tijd?

 Vraag 10 van 10

1. Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
2. Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
3. Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
4. Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?

1. volgorde in tijd
2. opsomming
3. reden
4. conclusie

 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?

1. ze - aan
2. aan - met
3. toen - haal
4. eerst - toen

Bedankt!

Vragen?

NIET VERGETEN: boekverslag!!!!!!!!