Hoofdstuk 2: Jij en je geld

Hoofdstuk 2
Jij en je geld
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2
Jij en je geld

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Je kunt rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt
2. Je weet welke geldfuncties er zijn
3. Je weet hoe een lening werkt
4. Je kunt de kosten van een lening berekenen
5. Je kunt een percentage berekenen
6. Je kent de drie redenen om te sparen
7. Je kent twee redenen om te lenen



Slide 2 - Slide

Leerdoelen
8. Je kunt bedragen omrekenen naar verschillende tijdseenheden
9. Je kunt een begroting opstellen van gegeven inkomsten en uitgaven
10.Je weet in welke twee vormen geld voorkomt.
11. Je kunt een nieuw saldo berekenen.
12. Je kunt het verschil uitleggen tussen directe en indirecte ruil.
13. Je weet op welke manieren je met geld kunt betalen


Slide 3 - Slide

Wat is de huidige spaarrente?

Slide 4 - Slide

Spaarrente berekenen
Je hebt €9350 spaargeld en je krijgt 0,35% rente. Hoeveel euro rente krijg je per jaar?


Formule:
Spaargeld : 100 x rentepercentage

Slide 5 - Slide

Geldfuncties

Slide 6 - Slide

Bron
Kosten van de lening:
Aantal maanden x maandtermijn - geleende bedrag

Slide 7 - Slide

Je leent €8000 en je wilt dit terug betalen in 4 jaar. Wat is de aflossing?

Slide 8 - Open question

Je leent €8000 en je wilt dit terug betalen in 4 jaar. Wat is de rente in procenten van het geleende bedrag?

Slide 9 - Open question

Percentage uitrekenen
Gebruik een verhoudingstabel!


Slide 10 - Slide

Redenen om te sparen

Slide 11 - Slide

Redenen om te lenen

Slide 12 - Slide

Omrekenen week jaar maand
WEEK --> JAAR --> MAAND = x 52 : 12


MAAND --> JAAR --> WEEK =  x 12 : 52

Slide 13 - Slide

Een begroting 
Begroting
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode. 

Slide 14 - Slide

Giraal geld
Chartaal geld

Slide 15 - Slide

Saldo berekenen
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - uitgaven

Slide 16 - Slide

Directe ruil en 
indirecte ruil

Goederen tegen goederen ruilen = directe ruil.

Geld tegen een product  'ruilen' = indirecte ruil.
Directe ruil

Slide 17 - Slide

Elektronisch betalen

Slide 18 - Slide