Examen schrijven les 1

Lesplanning

  • Exameneisen Schrijven

  • Belangrijkste onderdelen van het examen behandelen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Lesplanning

  • Exameneisen Schrijven

  • Belangrijkste onderdelen van het examen behandelen

Slide 1 - Slide

Examen Schrijven

Slide 2 - Slide

Lesdoel

Aan het eind van de les weet je wat het examen Schrijven inhoudt en hoe je beoordeeld wordt.

Slide 3 - Slide

Inhoud examen
  • Het schrijfexamen bestaat uit 2 schrijfopdrachten.
  • Zakelijke brief/e-mail, artikel, betoog, verslag, memo.
  • Je wordt beoordeeld op je schrijfvaardigheid (en taalverzorging) Nederlands. Dit examen bepaalt of je schrijfvaardigheid op niveau 3F van het Referentiekader beheerst.

Slide 4 - Slide

Voorwaarde voor beoordeling
  • De opdrachten zijn in het Nederlands geschreven;
  • De opdrachten zijn voldoende leesbaar;
  • Minimaal 80% van het totaal van de gevraagde inhoud is gerealiseerd.

Wanneer je examen niet voldoet aan deze precondities, wordt het niet beoordeeld.

Slide 5 - Slide

Zes beoordelingscriteria

Slide 6 - Slide

1. Samenhang
goede opbouw
juiste verwijswoorden
correcte voegwoorden
afwisseling in voeg- en verwijswoorden
enige complexiteit in zinsbouw en woordkeus

Slide 7 - Slide

Goede opbouw
  • goede alinea's
  • witregels tussen de alinea's
  • inleiding - middenstuk (kern)- slot
  • Aanhef/titel

 

Slide 8 - Slide

Hoe verdeel je de tekst in alinea's?
  • Zinnen die bij elkaar horen.
  • Zinnen die over hetzelfde deelonderwerp gaan.

De inleiding is een alinea.
De kern bestaat vaak uit meer alinea's.
Het slot is een alinea.
Dus minimaal 3 alinea's!

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden

Verwijswoorden juist toepassen...

Slide 10 - Slide

Geitenboeren die bokjes te snel naar de slacht brengen ... moeten ze hoge boetes geven.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 11 - Quiz

Het werkboek ... online staat is anders dan waar de docent de vragen uit haalt.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 12 - Quiz

Het boek dat ik op het moment lees, vind ik prachtig, ... me verbaast gezien de recensies.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 13 - Quiz

2. Doel bereiken
De kandidaat werkt de opdrachten adequaat uit, waarmee hij zijn schrijfdoel bereikt.

Slide 14 - Slide

Schrijfdoelen
Elk schrijfproduct heeft een specifiek doel:
  • informeren
  • overtuigen
  • instrueren

Met een betoog wil je overtuigen en een artikel heeft vaak als doel om te informeren

Slide 15 - Slide

3. Publiek
De kandidaat past zijn woordgebruik en toon aan het publiek aan.

Kies voor 'je' of 'u' en houd dat vol!
Wees beleefd bij twijfel.

Slide 16 - Slide

U wilt graag een tussentijds verslag over ons project. Dat kan kort zijn, want we willen ... tijd niet verspillen.
A
je
B
jouw
C
u
D
uw

Slide 17 - Quiz

Heeyyyy,
Tof dat we morgen met school naar de film gaan. Gaan we met ... auto?
A
jou
B
jouw
C
u
D
uw

Slide 18 - Quiz

4. Woordenschat en woordgebruik
  • goede woordenschat (o.a. vaktaal)
  • variëren met woorden
  • altijd de juiste voorzetsels
  • uitdrukkingen

Slide 19 - Slide

Tijdens mijn stage kon ik altijd vertrouwen ... jullie ondersteuning.
A
aan
B
met
C
op
D
van

Slide 20 - Quiz

Op mijn stagebedrijf hadden we te kampen ... wanbetalers.
A
aan
B
met
C
tegen
D
uit

Slide 21 - Quiz

Ik was blij toen ik de eerste dagen ... de rug had.
A
achter
B
bij
C
voor
D
tegen

Slide 22 - Quiz

5. spelling, zinsbouw, interpunctie
  • goedlopende zinnen
  • alle leestekens (incl. hoofdletters) 
  • werkwoordspelling
  • heel weinig spelfouten
  • verbuigingen zijn juist (ons huis, onze buren)


Slide 23 - Slide

Na welk woord schrijf je een komma?

Ik wil graag bij u werken omdat ik veel goede verhalen over uw bedrijf heb gehoord.
A
na verhalen
B
na omdat
C
na werken
D
na bedrijf

Slide 24 - Quiz

Na welk woord schrijf je een komma?

We werken erg hard hier in Spanje maar het is wel erg gezellig.
A
na hard
B
na hier
C
na Spanje
D
na maar

Slide 25 - Quiz

In welke zin staan alle hoofdletters goed?
A
op zondag houden de Spanjaarden rust.
B
Op zondag houden de spanjaarden rust.
C
Op zondag houden de Spanjaarden rust.
D
Op Zondag houden de Spanjaarden rust.

Slide 26 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
interessante herinneringen
B
interesante herinneringen
C
interessante herineringen
D
interesante herineringen

Slide 27 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Na aanleiding van uw vraag ben ik opzoek...
B
Naar aanleiding van uw vraag ben ik op zoek...
C
Naar aanleiding van uw vraag ben ik opzoek...
D
Na aanleiding van uw vraag ben ik op zoek...

Slide 28 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
doormiddelvan
B
doormiddel van
C
door middelvan
D
door middel van

Slide 29 - Quiz

6. Leesbaarheid
De kandidaat gebruikt, indien nodig, een heldere lay-out met witregels, kopjes en paragrafen.

Denk aan:
inleiding - middenstuk - slot
aanhef/titel
witregels

Slide 30 - Slide

Tot slot
Je wekt een actieve indruk door...

  • getallen tot en met twintig voluit te schrijven
  • Met vriendelijke groet, (NIET: m.vr.gr.)

Slide 31 - Slide

Zijn er vragen over het examen?

Slide 32 - Open question

Schrijfproducten
Tijdens het examen schrijf je dus twee van de volgende producten:
zakelijke brief/e-mail 
artikel
verslag
betoog
memo

Slide 33 - Slide

Over welk(e) schrijfproduct(en) zou je uitleg willen?

(zakelijke brief, artikel, verslag, betoog, memo)

Slide 34 - Open question