1.1 - Voor niks gaat de zon op h3

1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat vind ik belangrijk in mijn les?
  • Mobiel gaat in de telefoontas
  • Je zorgt ervoor dat je boek, schrift, rekenmachine bij je hebt
  • Je bent op tijd
  • Je zit niet aan elkaar en elkaars spullen
  • Bij binnenkomst leg je je spullen op tafel

Slide 4 - Slide

Waar denk je aan bij economie?

Slide 5 - Mind map

Wat is economie?
De wetenschap die gaat over keuzes van mensen

Slide 6 - Slide

Wat is economie?
De wetenschap die gaat over keuzes van mensen

Welke keuzes?

Slide 7 - Slide

Wat is economie?
De wetenschap die gaat over keuzes van mensen

Welke keuzes?
Hoe ga jij om met geld, tijd en middelen?
En: hoe doet een bedrijf dat?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Bedrijfseconomie
Algemene economie
Organisatie van een bedrijf
Organisatie in een land
Start van een bedrijf
Jouw keuzes

Slide 11 - Drag question

1.1 - Voor niks gaat de zon op
Betekenis: 
'alles kost geld en moeite, behalve datgene wat van de zon komt'

Slide 12 - Slide

Doelen:
  • Je kunt de volgende begrippen herkennen en uitleggen: schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed


Slide 13 - Slide

Doelen:
  • Je kunt de volgende begrippen herkennen en uitleggen: schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed
  • Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden


Slide 14 - Slide

Doelen:
  • Je kunt de volgende begrippen herkennen en uitleggen: schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed
  • Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en kapitaalgoed


Slide 15 - Slide

Productiefactoren


De middelen die je nodig hebt om te kunnen produceren

Slide 16 - Slide

Productiefactoren

Kapitaalgoederen = Machines/gereedschappen
Arbeid = Werk
Natuur = grondstoffen
Ondernemerschap = eigenaar

Slide 17 - Slide

Sleep de productiefactoren naar de juiste foto.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Slide 18 - Drag question

Goederen
= tastbaar






Kun je aanraken
Diensten
= niet tastbaar






Kun je niet aanraken

Slide 19 - Slide

Diensten
Goederen

Slide 20 - Drag question

Schaarse goederen
Goederen waarvoor productiefactoren nodig zijn
Bijvoorbeeld:

Slide 21 - Slide

Vrije goederen
Goederen die niet geproduceerd zijn met productiefactoren
Bijvoorbeeld:

Slide 22 - Slide

Behoeften en middelen
Je hebt behoeften --> dingen die je graag wil
Middelen --> waarmee je deze kan kopen

Slide 23 - Slide

Zelfvoorziening & consumeren
Zelfvoorziening

Wanneer je zelf in je behoeften voorziet
Consumeren

Wanneer je koopt om in je behoeften te voorzien

Slide 24 - Slide

Consumptiegoed vs kapitaalgoed
Consumptiegoed

Gebruik je om in je behoeften te voorzien
Kapitaalgoed

Gebruik je om mee te produceren

Slide 25 - Slide

In stilte aan de slag
10 minuten
Maken:
2 t/m 6, 8 t/m 10, 13 t/m 15

Slide 26 - Slide

Rustig overleggen
15 minuten
Maken: 
2 t/m 6, 8 t/m 10, 13 t/m 15

Slide 27 - Slide

Vragen?

Slide 28 - Slide

Doelen:
  • Je kunt de volgende begrippen herkennen en uitleggen: schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed
  • Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en kapitaalgoed


Slide 29 - Slide

Huiswerk voor de volgende les:
Maken: 
2 t/m 6
8 t/m 10
13 t/m 15

Slide 30 - Slide