2.1 Sparen en beleggen

Economie 
Hoofdstuk 2 - Omgaan met geld

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Economie 
Hoofdstuk 2 - Omgaan met geld

Slide 1 - Slide

2.1 Sparen of beleggen 

  • Lesdoelen van vandaag:
  • je kunt 3 spaarmotieven van mensen benoemen
  • je kunt uitleggen wat rente is
  • je kunt voorbeelden van spaarvormen noemen
  • je kunt rekenen met enkelvoudige rente
  • Video

Slide 2 - Slide

Spaarmotieven

Slide 3 - Slide

2.1 Sparen of beleggen? 
Sparen
  • Redenen om te sparen (= spaarmotieven)
Sparen:
het niet uitgeven van je geld
Sparen voor de rente
Sparen voor een bepaald doel
Sparen uit voorzorg

Slide 4 - Slide

2.1 Sparen of beleggen? 
Sparen
  • Je ontvangt rente
  • Rentebedrag is afhankelijk van 
  • Gewone spaarrekening --> geld vrij opneembaar variabele rente
  • Spaardeposito --> vaste tijd vaste rente
Rentepercentage
De hoogte van het spaargeld
De periode dat het geld op een spaarrekening staat
Rente:
een vergoeding voor iemand die zijn geld beschikbaar stelt aananderen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

2.1 Sparen of beleggen 

  • Enkelvoudige rente 
  • -> je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald

Slide 7 - Slide

Rekenen met enkelvoudige rente
  • Robert zet €1.500 op een spaardeposito
  • Hij ontvangt van de bank 1,5% rente
  • Hoeveel rente ontvangt hij na 1 jaar
  • Hoeveel rente ontvangt hij totaal na 3 jaar?
  • Wat is de formule?
Spaardeposito:
een spaarrekening waarop het geld voor een afgesproken periode vast staat tegen een vaste rente. De rente op een spaardeposito wordt gewoonlijk na iedere periode naar je betaalrekening overgemaakt. 
Vraag 15

Slide 8 - Slide

Enkelvoudige rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je na 4 jaar?

  • percentage : 100 X bedrag x aantal jaren
  • Iev = P X K X n
  • Iev = enkelvoudige rente
  • p = rentepercentage : 100
  • K = beginkapitaal (beginbedrag)
  • n = aantal periodes
  • Iev = 0,01 X € 1.000 X 4 = € 40
  • Maak opdracht 1 t/m 8 van paragraaf 2.1

Slide 9 - Slide

Samengestelde rente
  • Samengestelde rente
  • -> de rente wordt bijgeschreven op je rekening
  • -> het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
  • Let op! rente op een spaarrekening kan variabel zijn!!

Slide 10 - Slide

Samengestelde rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 2? 

  • (1.000 + 10) x 0,01 = € 10,10

Slide 11 - Slide

Samengestelde rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente heb je gekregen na 3 jaar als er sprake is van samengestelde rente?
  • 1.000 x 0,01 = € 10
  • (1.000 + 10) x 0,01 = € 10,10
  • (1.000 + 10 + 10,10) x 0,01 = € 10,20
  • 10 + 10,10 + 10,20 = € 30,30

Slide 12 - Slide

Vandaag
Terugblik
Nakijken huiswerk
Paragraaf 2.1 afmaken
Aan het werk

Slide 13 - Slide

Terugblik
Spaarmotieven?
Enkelvoudige rente?
Samengestelde rente?

Slide 14 - Slide

Stappenplan samengestelde rente
Hoeveel is mijn spaarbedrag? Dat is K
Hoeveel is mijn rente? 
Hoeveel jaar rente moet ik berekenen? 

- Groeifactor opschrijven (1 + i), 
dat is rentepercentage : 100 +1
-Spaarbedrag invullen x groeifactor ^ tijd 

K(1+i)n

Slide 15 - Slide

Samengestelde rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente heb je gekregen na 3 jaar als er sprake is van samengestelde rente?

  • 1.000 x (1 + 0,01)3 = € 1.030,30
  • 1.030,30 - 1.000 = € 30,30

Slide 16 - Slide

Vragen huiswerk?

Slide 17 - Open question

Foto van je huiswerk

Slide 18 - Open question

2.1 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 19 - Slide

  • Ipv sparen kun je ook beleggen
  • Je belegt je geld in iets waarvan je verwacht dat de waarde stijgt
  • Het risico is hoger, maar het kan zijn dat je meer verdient met aandelen dan met rente
  • Als het goed gaat met een bedrijf, stijgt de koers van een aandeel en wordt er dividend uitgekeerd
Dividend:
een winstuitkering van een bedrijf aan de houders van aandelen
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 20 - Slide

Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst
Rendement spaarrekening:
Rente
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Jelte krijgt 1,5% rente over zijn spaargeld. Op 1 januari bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december op zijn rekening?
A
€1.725
B
€1.650
C
€1.522,5
D
€1.522,50

Slide 23 - Quiz

Dividend en koerswinst zijn het rendement van
A
een spaarrekening
B
obligaties
C
aandelen

Slide 24 - Quiz

Het minste risico loop ik bij
A
obligaties
B
aandelen

Slide 25 - Quiz

Jelte krijgt 1,5% samengestelde rente over zijn spaargeld. Op 1 januari 2015 bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december 2017 op zijn rekening?
A
€2.281,31
B
€1.545,34
C
€1.568,52

Slide 26 - Quiz

Wat is een gevolg van lagere spaarrentes?
A
Mensen gaan minder uitgeven
B
Mensen gaan minder sparen
C
Mensen gaan minder lenen
D
Mensen gaan meer uitgeven

Slide 27 - Quiz

Aan het werk!
maken paragraaf 2.1 
opdracht 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 13, 16, 17 en 19

Slide 28 - Slide