This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Nederlands
Slide 1 - Slide
Start les
Zit je op je eigen plek?
Is je mobiel uit het zicht?
Zijn je oortjes uit?
Hangt je jas aan de kapstok?
Zijn je pet en capuchon af?
Je bent stil bij start les.
timer
1:30
Slide 2 - Slide
Planning
Uitleg pers. vnm en bez. vnw
Maken opdrachten
Pagina 206
Doel deze les
Je weet wat een persoonlijk vnw is.
Je weet wat een bezittelijk vnw is.
Slide 3 - Slide
Pak je leesboek erbij!
Je gaat 15 minuten lezen.
timer
10:00
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Je kunt naar personen, dieren of dingen verwijzen. Daarvoor gebruik je een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.
Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) verwijst naar een persoon, dier of ding:
Wij gaan een weekend naar Texel.
Onze kat slaapt overdag, omdat hij ’s nachts veel buiten rondloopt.
Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.
Slide 7 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.
Slide 8 - Slide
Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: jullie tuin, onze school, jouw tas.
Slide 9 - Slide
bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn
Slide 10 - Slide
Zij heeft aan hem verkering gevraagd.
Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem
Slide 11 - Quiz
Weet je nog wat persoonlijke voornaamwoorden zijn? Zoek het persoonlijk voornaamwoord.
A
hem
B
ik
C
haar
D
mijn
Slide 12 - Quiz
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
Slide 13 - Quiz
Is 'hij' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quiz
Zij kamt haar haar voor de spiegel.
Het persoonlijk voornaamwoord is... / De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar
Slide 15 - Quiz
Persoonlijk voornaamwoord
A
hij
B
die
C
welke
D
hem
Slide 16 - Quiz
Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
Hun gaan naar de kroeg
Slide 18 - Slide
Me lieverd eet een patatje
Slide 19 - Slide
Laatste opdrachten
Als afsluiter doen we de volgende opdrachten in
Slide 20 - Slide
Ik heb ze van Madelon geleend.
het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze
Slide 21 - Quiz
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Ik
Zijn
Haar
Hij
Mijn
Uw
Jij
Slide 22 - Drag question
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Jouw
Jullie
Uw
Wij
Hun
Ik
Slide 23 - Drag question
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
me
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
jouw
hem
Slide 24 - Drag question
Grammatica woordsoorten
persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Slide 25 - Slide
Aan de slag met:
Opdr. 1,2, 3 & 4 op blz. 210 en 211
Slide 26 - Slide
Lesdoel:
Aan het einde van deze les weet je (weer) hoe je woordsoorten moet benoemen.