Present Simple

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Today, we are going to:

- Learn about and how to use the present simple

- Practice using the present simple

De present simple heet in het Nederlands de ....

1. Verleden tijd
2. Voltooide tijd
3. Tegenwoordige tijd
4. Toekomende tijd

The present simple... 

Gebruik je in het Engels als iets vaak, altijd of nooit gebeurt. 

En dit zijn de regels:

Bij I, you, we en they gebruik je gewoon het hele ww. Bijv.: I live in Kesteren. They go to school.

Bij he, she en it gebruik je het hele ww PLUS EEN -S! Bijv.: He lives in Kesteren. It goes to school. 

We noemen dit de SHIT-rule. 

Let op:

Als je een woord kunt vervangen door he/she/it dan zet je ook een -s achter het werkwoord. Bijv.: My dog never drinks water. Want: my dog = it. 

Dus onthoud:

I, you, we, they = het hele ww. Bijv.: I live. 

He, she, it = hele ww + s. Bijv: she lives. 

En: soms is he/she/it undercover!

Kies het juiste werkwoord:
I ... the dog

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
you ... the dog

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
he ... the dog

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
she ... the dog

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
it ... the dog

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
They ... the dog

1. walk
2. walks

Kies het juiste werkwoord:
We ... the dog

1. walk
2. walks

I ... a car

1. drive
2. drives

He ... a book

1. read
2. reads

We ... to school

1. go
2. goes

She ... her dog

1. pet
2. pets

You ... the test

1. study
2. studies

They ... English

1. learn
2. learns

It ... fast

1. grow
2. grows

Ik kan de Present Simple gebruiken.

😒🙁😐🙂😃

Let's practice! 

Do these exercises.

https://www.really-learn-english.com/simple-present-exercises.html#01

Welcome back! 

Deze les gaan we het hebben over de Present Simple bij vragen of ontkenningen. 

Want bij vragen...

Begin je met 'do' bij I, you, we en they en met 'does' bij he, she en it. 

Bijv.: Do you like pizza? 

en: Does he like pizza?

En bij ontkenningen...

Gebruik je don't of doesn't. Bijv.: I don't play the piano. 

He doesn't play the piano. 

They don't play the piano. 

Let's practice!

Do par. 3.5 exercise 5-9 (= homework). 

Finished?

DuoLingo/Quizlet/read/study unit 3.