4.2 les 1 Tekstopbouw, inleiding, signaalwoorden

Tekstopbouw
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Tekstopbouw

Slide 1 - Slide

Je leert:
- de opbouw van een tekst
- de functies van een inleiding
- signaalwoorden

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Inleiding

- De schrijver probeert de aandacht van de lezer te krijgen.

- De schrijver kondigt het onderwerp aan.

Er zijn verschillende manieren om dat te doen.


Slide 4 - Slide

Inleiding


Soms twee alinea's, bijvoorbeeld bij een betoog:

Alinea 1 aandacht trekken

Alinea 2 onderwerp aankondigen


Let op! Het slot sluit aan op alinea 2


Slide 5 - Slide

Hoe?
voorbeeld 
vraag
aanleiding
onderwerp noemen

Slide 6 - Slide

Voorbeeld
Je hebt volgende week drie proefwerken, waarvan twee voor een vreemde taal, dat wordt dus veel woordjes leren. Woensdag moet je een bekerwedstrijd spelen, buiten de trainingen die je normaal al hebt. En ten slotte is er in het weekend een groot familiefeest waar je niet onderuit kan. Gelukkig weet je hoe je met zulke situaties om moet gaan.

Slide 7 - Slide

Vraag
Heb jij dat ook wel eens? Dat je een bepaalde beweging of een geluid móét maken, dat het niet tegen te houden is? Bijvoorbeeld knipperen met je ogen, of je keel schrapen?

Slide 8 - Slide

Aanleiding
Onlangs verscheen het rapport van de Gezondheidsraad over roken door jongeren.

Let op! Dit is iets anders dan de reden:
Het is echt een probleem dat het aantal rokende jongeren zo langzaam daalt.

Slide 9 - Slide

4 functies van de inleiding
1. voorbeeld
2. vraag
3. aanleiding
4. onderwerp noemen

Slide 10 - Slide

Wat staat er in een inleiding van een tekst?
A
Onderwerp van de tekst
B
Achtergrondinformatie
C
Conclusie

Slide 11 - Quiz

                  
                     Tekstverbanden en                signaalwoorden

Slide 12 - Slide

Tekstverbanden

Tekstverbanden zorgen ervoor dat zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen. 

We kennen twee soorten tekstverbanden:

1) zinsverbanden (tussen zinnen en binnen zinnen)

2) alineaverbanden


Slide 13 - Slide

Signaalwoorden

Signaalwoorden geven aan met welk soort tekstverband je te maken hebt. 


Een signaalwoord kan alleen voorkomen of in een groepje woorden. 



Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Uitspraak - opsomming
Er worden verschillende dingen, kenmerken of oorzaken genoemd in één of meerdere zinnen.  
Je herkent dit tekstverband aan het signaalwoord "en".

Voorbeeld
Ik ben heel erg druk deze week.  Ik moet toetsen nakijken, ik moet boekenvlogs bekijken en we hebben ook nog rapportvergaderingen.
Signaalwoord: en 
Uitspraak: Ik ben heel erg druk deze week.
Opsomming: ik moet toetsen nakijken, ik moet boekenvlogs bekijken, we hebben ook nog rapportvergaderingen


Slide 16 - Slide

Uitspraak - tegenstelling
Er wordt een uitspraak gedaan en daarna wordt het tegenovergestelde beweerd.   

Je herkent dit tekstverband aan het signaalwoord "maar".

Voorbeeld
Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder is er dol op. 
Signaalwoord: maar
Uitspraak: Mijn vader houdt niet van winkelen
Tegenstelling: mijn moeder is er dol op


Slide 17 - Slide

Uitspraak - reden
Er wordt een uitspraak gedaan waarvoor vervolgens een reden wordt gegeven. Een reden geeft aan waarom iemand iets doet of iets gebeurt of juist niet. 
Je herkent dit tekstverband aan de signaalwoorden:  want / omdat

Voorbeeld
Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd futloos en nogal slap voel. 
Signaalwoord: omdat
Uitspraak: Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen
Reden: ik me de laatste tijd futloos en nogal slap voel

Slide 18 - Slide

Uitspraak - oorzaak
Er wordt een uitspraak gedaan waarin een oorzaak (= reden) wordt genoemd. Daarna wordt het gevolg van die oorzaak genoemd. 
Je herkent dit tekstverband aan signaalwoorden als: doordat / want

Voorbeeld
Doordat het de afgelopen winter nauwelijks gevroren heeft, zijn  er dit voorjaar veel insecten. 
Signaalwoord: doordat
Oorzaak: Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren.
Gevolg: er zijn dit voorjaar veel insecten.


Slide 19 - Slide

Oorzaak/reden
Beide hebben "want" als signaalwoord.

Verschil:

Een oorzaak is een gebeurtenis of toestand die een noodzakelijk gevolg heeft.
Ik ben te laat, doordat ik me verslapen heb.

Bij een reden is er een overweging of besluit in het spel.
Ik ben te laat, omdat ik wilde uitslapen.

Slide 20 - Slide

Uitspraak - conclusie
Er wordt een uitspraak gedaan, waarna een conclusie of een besluit volgt. 

Dit tekstverband herken je aan het signaalwoord "dus".
Voorbeeld
De muziek was niet leuk, dus ik vond het een saai feestje.
Signaalwoord: dus
Uitspraak: De muziek was niet leuk
Conclusie: het was een saai feestje

Slide 21 - Slide

Keuze/alternatief
Je krijgt een keuze voorgelegd.
Je herkent dit tekstverband aan het signaalwoord "of". 

Voorbeeld
Wil je vanavond pannenkoeken of patat eten?
Signaalwoord: of
Keuze 1: pannenkoeken
Keuze 2: patat


Slide 22 - Slide

Uitspraak - uitleg
Er staat een uitspraak of een bewering in de zin die gevolgd wordt door een onderbouwing.  

Je herkent dit tekstverband aan het signaalwoord "namelijk". 

Voorbeeld
We blijven hier nog even zitten. Het is hier namelijk zo gezellig. 
Signaalwoord: namelijk.
Uitspraak: We blijven hier nog even zitten.
Uitleg: het is hier zo gezellig


Slide 23 - Slide

Uitspraak - samenvatting 
Er worden in een tekst eerst een of meerdere uitspraken gedaan, waarna de belangrijkste punten worden samengevat. 

Dit tekstverband herken je aan het signaalwoord "kortom".


Slide 24 - Slide

Uitspraak - samenvatting 
Voorbeeld
We hadden prachtig weer! Ons vakantiehuis stond op een idyllisch plekje aan zee en  er was een groot zwembad bij. Kortom, alle ingrediënten voor een mooie vakantie waren aanwezig. 

Signaalwoord: Kortom
Uitspraak: We hadden prachtig weer! Ons vakantiehuis stond op een idyllisch plekje aan zee en er was een groot zwembad bij. 
Samenvatting: alle ingrediënten voor een mooie vakantie waren aanwezig

Slide 25 - Slide

Welk signaalwoord herken je in deze zin?
De boom voor mijn huis is
omgewaaid doordat het zo hard
heeft gestormd.
A
boom
B
gestormd
C
zo
D
doordat

Slide 26 - Quiz

Welk tekstverband herken je in deze zin?
De boom voor mijn huis is
omgewaaid doordat het zo hard
heeft gestormd.
A
oorzaak
B
reden
C
uitleg
D
conclusie

Slide 27 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord "namelijk"?
A
opsomming
B
reden
C
uitleg
D
oorzaak

Slide 28 - Quiz

EINDE
Jullie kunnen nu aan het werk met de lesstof voor deze week

Slide 29 - Slide