Herhaling H3

Hoofdstuk 3

Weer en klimaat

Herhalingsles
1 / 33
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3

Weer en klimaat

Herhalingsles

Slide 1 - Slide

Dit klimaat is een..
A
Landklimaat
B
Zeeklimaat
C
Poolklimaat
D
Tropisch klimaat

Slide 2 - Quiz

Welk instituut meet weer in Nederland?
A
Buienradar
B
KNMI
C
Weeralarm.nl
D
Het binnenhof

Slide 3 - Quiz

De atmosfeer is
A
De luchtlaag om de aarde
B
Het wolkendek om de aarde
C
Het broeikaseffect in de aarde
D
Het condensatieproces in de lucht

Slide 4 - Quiz

Wat is de aardas?
A
Een keerkring
B
De noordpool
C
Evenaar
D
Een denkbeeldige lijn door de aardbol.

Slide 5 - Quiz

Bij de evenaar is het?
A
Warm
B
Koud

Slide 6 - Quiz

Waar op dit plaatje is het warmer?
A
De onderste zonnestraal.
B
Bovenste zonnestraal.
C
Overal even warm
D
Weet ik veel

Slide 7 - Quiz

Wat doen zeestromen?
A
Voeren koude lucht aan
B
Transporteren warme lucht
C
Voeren koud en warm water aan
D
Transporteren koud water

Slide 8 - Quiz

Condensatie
A
Water verandert in ijs
B
Gas of waterdamp verandert in vloeistof (waterdruppels)
C
Waterdruppels (vloeistof) veranderd in gas
D
IJs verandert in water

Slide 9 - Quiz

Soort neerslag?
Loefzijde
Lijzijde
A
Frontale neerslag
B
Stijgingsneerslag
C
Stuwingsneerslag

Slide 10 - Quiz

Dit klimaat is een..
A
Landklimaat
B
Zeeklimaat
C
Poolklimaat
D
Tropisch klimaat

Slide 11 - Quiz

De seizoenen zijn er omdat:

let op: 2 antwoorden zijn goed!
A
de aarde draait
B
de aarde rond is
C
de aarde scheef staat
D
de aarde om zon draait

Slide 12 - Quiz

Bij de polen
A
rechte zonnestralen die een klein oppervlak verwarmen, dus warmer
B
schuine zonnestralen die een groot oppervlak verwarmen dus warmer
C
schuine zonnestralen die een groot oppervlak verwarmen dus kouder
D
schuine zonnestralen die een klein oppervlak verwarmen dus kouder

Slide 13 - Quiz

Tropisch regenwoud
Nederland
Himalaya
Stijgingsregen
Stuwingsregen
Frontale regen

Slide 14 - Drag question

Wat is klimaat?
A
Het weer
B
Het gemiddelde weer in 30 jaar
C
Het weer in de hele wereld
D
Het gemiddelde weer in 50 jaar

Slide 15 - Quiz

Pak je aantekeningenschrift
Neem over per seizoen: 
- Een schets van de klimaatgrafiek
- Een omschrijving van de begroeiing

Slide 16 - Slide

Tropisch regenwoud 

Slide 17 - Slide

Savanne 

Slide 18 - Slide

Steppeklimaat

Slide 19 - Slide

Woestijnklimaat

Slide 20 - Slide

Gematigd zeeklimaat

Slide 21 - Slide

Landklimaat

Slide 22 - Slide

Toendraklimaat

Slide 23 - Slide

Poolklimaat

Slide 24 - Slide

Op de noord en zuidpool is het heel koud. Weet je nog een plek waar het (altijd) koud is?

Slide 25 - Open question

Wat zijn de twee belangrijkste kenmerken van het klimaat?
A
Neerslag en temperatuur
B
Wind en temperatuur
C
Neerslag en zonne-uren
D
Bewolking en wind

Slide 26 - Quiz

Hoe ontstaat neerslag? Zet de zinnen in de goede volgorde.
De lucht koelt af.
Er ontstaat neerslag.
De lucht stijgt op.
De waterdamp condenseert.
Warme lucht bevat waterdamp.
Er ontstaan wolken.

Slide 27 - Drag question

Sleep de namen van de 8 klimaten naar de juiste plek:
landklimaat
tropisch regenwoudklimaat
savanneklimaat
gematigd zeeklimaat
steppeklimaat
toendraklimaat
poolklimaat
woestijnklimaat

Slide 28 - Drag question

In de afbeelding zie je een doorsnede van een eiland.

Bij welk cijfer is de kans op neerslag bij een oostenwind het grootst?
A
Bij cijfer 1
B
Bij cijfer 2
C
Bij cijfer 3
D
Bij cijfer 4

Slide 29 - Quiz

Sleep de namen van de klimaten naar de juiste klimaatgrafieken:
Poolklimaat
Landklimaat
Gematigd zeeklimaat
Woestijnklimaat
Tropisch klimaat

Slide 30 - Drag question

Wat is 'smog', en bij welk type weer kun je het verwachten?

Slide 31 - Open question

Op lage breedte heb je..
(2 antwoorden goed)
A
Een lage zonnestand
B
Een hoge zonnestand
C
Een kleine schaduw
D
Een grote schaduw

Slide 32 - Quiz

Voor morgen: 
Neem de tekst in je boek en je aantekeningen (vluchtig) door.
Formuleer de vragen die je nog hebt. 

Voor de toets: 
Leer je boek, je aantekeningen, en kijk ook goed naar de vragen die je hebt gemaakt. 
Tip: kijk altijd of je de plaatjes begrijpt, en kunt uitleggen. 

Slide 33 - Slide