05-11

1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1-3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leesvaardigheid
Sluit je LessonUp niet af.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Hoe staat het nu met je kennis van de present perfect?
Weet er niets van.
Weet het een beetje.
Weet het redelijk.
Weet het heel goed.

Slide 4 - Poll

Weet je het nog? Wat is een voorbeeld van een present perfect-zin?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

"Maria and Shania .... (work) there for many years."

Slide 9 - Slide

Maria and Shania ......... (work) there for many years.

Slide 10 - Open question

Eddie ........ (kill) twelve mosquitos already.

Slide 11 - Open question

I ........... (work) all day.

Slide 12 - Open question

She ........... (write) many letters to him over the years.
A
have writed
B
have wrote
C
has wrote
D
has written

Slide 13 - Quiz

I ....... (not-buy) something nice for myself in ages!

Slide 14 - Open question

Dus nog even samenvattend:
- Verleden tot nu
- Eerst kijken of het have of has is
- Dan kijken of het regelmatig of  onregelmatig is.

Slide 15 - Slide

Hoe staat het nu met je kennis van de present perfect?
Weet er niets van.
Weet het een beetje.
Weet het redelijk.
Weet het heel goed.

Slide 16 - Poll

Slide 17 - Slide

Demonstrative pronouns

Slide 18 - Slide

Wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?
Om te beslissen welk aanwijzend voornaamwoord je wanneer moet gebruiken moet je jezelf de volgende vragen stellen:

  1. Is het ding dichtbij of ver weg?
  2. Is het ding enkelvoud of meervoud?

Slide 19 - Slide

Dichtbij
Ver weg
Enkelvoud
Meervoud
This
That
These
Those

Slide 20 - Drag question

Schrijf deze tabel over in je schrift
Enkelvoud
Meervoud
Dichtbij
This
These
Ver weg
That
Those

Slide 21 - Slide

'Over here' betekent
A
Dichtbij
B
Ver weg

Slide 22 - Quiz

'Over there' betekent
A
Dichtbij
B
Ver weg

Slide 23 - Quiz

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 24 - Quiz

Hey, I want you to meet someone. Mary, ............ is my friend Elise.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 25 - Quiz

.... is your pen over there on the desk.
.... is my pen over here.
A
This, This
B
That, That
C
This, That
D
That, This

Slide 26 - Quiz

What are all those cars doing over there?
A
correct
B
incorrect

Slide 27 - Quiz

Tekst
this
that
these
those
enkelvoud
dichtbij
meervoud
dichtbij
enkelvoud
Verweg
meervoud
Verweg

Slide 28 - Drag question

Slide 29 - Slide