Verleden tijd ww-en 1 klas 2b panta

verleden tijd van werkwoorden






sterke en zwakke werkwoorden
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

verleden tijd van werkwoorden






sterke en zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Tegenwoordige tijd (nu)

Ik fiets naar huis

Khalid fietst naar huis

tegenwoordige tijd: nu, vandaag, altijd:
wij lopen altijd naar school

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd

Ik fiets naar huis

Khalid fietst naar huis

Verleden  tijd


Ik fietste naar huis

Khalid fietste naar huis

(gisteren, vorige week)

Slide 3 - Slide

Verschillende tijden
Tegenwoordige tijd            -             Ik fiets naar huis.

Verleden tijd                          -             Ik fietste naar huis.

Voltooid tijd                            -             Ik ben naar huis gefietst

Slide 4 - Slide

verleden en voltooide tijd
verschil: voltooid betekent: het is klaar, ik heb het af

Gisteren heb ik een boterham gegeten
Vorige week heb ik een nieuwe broek gekocht

Slide 5 - Slide

(onvoltooid)verleden tijd
Gisteren ging ik naar de supermarkt. Ik wilde witte peper kopen. In de winkel zocht ik naar witte peper en toen zag ik Max lopen, een vriend van mij. Ik praatte een tijdje met hem en wilde toen bij de kassa afrekenen. Helaas, ik kon niet betalen, mijn portemonnee zat niet in mijn zak.
Hij lag nog thuis op tafel!

Slide 6 - Slide

(onvoltooid)verleden tijd
Gisteren ging ik naar de supermarkt. Ik wilde witte peper kopen. In de winkel zocht ik naar witte peper en toen zag ik Max lopen, een vriend van mij. Ik praatte een tijdje met hem en wilde toen bij de kassa afrekenen. Helaas, ik kon niet betalen, mijn portemonnee zat niet in mijn zak.
Hij lag nog thuis op tafel!

Slide 7 - Slide

onvoltooid verleden tijd
in het verleden, gisteren, vorig jaar, vorige week......
er gebeuren dingen na elkaar.....


Slide 8 - Slide

Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden -> volgen de regel


Hele werkwoord                              wonen

Wat is de stam?                                 ...

Wat is de regel?                                ...

Slide 9 - Slide

Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden -> volgen de regel

Hele werkwoord                              wonen
De stam                                               woon    (niet in SoFT KeTCHuP)

- stam + de (enkelvoud)                woonde
- stam + den (meervoud               woonden 

Slide 10 - Slide

        SoFT                  KeTCHuP
In SOFT KETCUP                                                           Niet in Soft Ketchup

+ te/ten                                                                            + de/den



Hele werkwood - en 

Slide 11 - Slide

Verleden tijd
Regelmatige werkwoorden  -> volgen de regel

Hele werkwoord                               fietsen
De stam                                                fiets             (SoFT KeTCHuP)

- stam + te   (enkelvoud)               fietste
- stam + ten (meervoud)              fietsten 

Slide 12 - Slide

Zwakke werkwoorden 
Volgen de regel                                                                   - SoFT KeTCHuP
                                                                                                    - T KoFSCHiP

Slide 13 - Slide

van tegenwoordige tijd naar verleden tijd
Altijd eerst op zoek naar de stam van het werkwoord:

stam = hele werkwoord - en

Slide 14 - Slide

Wat is de stam van pakken?

Slide 15 - Open question

Wat is de verleden tijd van ik pak ?

Slide 16 - Open question

Wat is de verleden tijd meervoud van pakken?

Slide 17 - Open question

Wat is de stam van leggen?

Slide 18 - Open question

Wat is de verleden tijd enkelvoud van leggen?

Slide 19 - Open question

Wat is de verleden tijd meervoud van leggen?

Slide 20 - Open question

Wat is de stam van doden?

Slide 21 - Open question

Wat is de verleden tijd enkelvoud van doden?

Slide 22 - Open question

Wat is de verleden tijd meervoud van doden?

Slide 23 - Open question

Wat is de stam van leven?

Slide 24 - Open question

Wat is de verleden tijd enkelvoud van leven?

Slide 25 - Open question

Wat is de verleden tijd meervoud van leven?

Slide 26 - Open question

Wat is de stam van Schudden?

Slide 27 - Open question

Vul in schudden.
Ik ..... zijn hand gisteren
A
schudde
B
schudden
C
schudte
D
schudten

Slide 28 - Quiz

Wat is de stam van 'antwoorden'?

Slide 29 - Open question

Vul in antwoorden.
Hij ..... gisteren pas heel laat.
A
antwoordte
B
antwoordde
C
anwoorde
D
antwoordten

Slide 30 - Quiz

Wat is de stam van Voeden?

Slide 31 - Open question

Vul in voeden.
Wij ..... gisteren de paarden.
A
voedte
B
voedten
C
voedden
D
voedde

Slide 32 - Quiz

Wat is de stam van Landen?

Slide 33 - Open question

vul in bloeden.
De wonden ..... heel erg
A
bloedde
B
bloedt
C
bloedden
D
bloedte

Slide 34 - Quiz

Wat is de stam van Landen?

Slide 35 - Open question

vul in antwoorden.
Het vliegtuig ..... gisteren pas heel laat.
A
landt
B
landden
C
landten
D
landde

Slide 36 - Quiz

Sterke werkwoorden






onregelmatige werkwoorden - volgen de regel niet

Slide 37 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
Beginnen-begon- ik ben begonnen
Drinken-dronk-Ik heb gedronken
Dwingen-dwong-Ik heb gedwongen
Klinken-klonk-Ik heb geklonken
Schrikken-schrok-Ik ben geschrokken

Slide 38 - Slide

Ik .......... gisteren van de spin(schrikken)

Slide 39 - Open question

Ik .......(drinken, verleden tijd) mijn cola op.

Slide 40 - Open question

Mijn moeder ......(dwingen verleden tijd) mij om mijn eten op te eten.

Slide 41 - Open question

Disk thema 18.....De toekomst

Slide 42 - Slide

Waar woon jij over 10 jaar?

Slide 43 - Mind map

Wat wil je later worden?

Slide 44 - Mind map

Wil je later kinderen?

Slide 45 - Mind map

Vraag elkaar: 
Hoe ziet jouw leven eruit als je 30 bent?
Hoe ziet jouw leven eruit als je 40 bent?
Hoe ziet jouw leven eruit als je 50 bent?
Hoe ziet jouw leven eruit als je 60 bent?
Hoe ziet jouw leven eruit als je 70 bent?

Slide 46 - Slide