Ik kan beeldspraak herkennen in teksten en fragmenten.
Ik kan beeldspraak gebruiken en daarmee mijn taalgebruik variëren en verrijken.
Slide 2 - Slide
Vergelijking
Een vergelijking kan een vorm van beeldspraak zijn.
Je vergelijkt twee dingen met elkaar (object en beeld).
De bekendste vergelijkingen zijn de vaste vergelijkingen:
zo.... als een ....
Slide 3 - Slide
Vergelijking: zo .....
Vergelijking: zo .....
Slide 4 - Slide
Vergelijking: zo trots als een pauw
Vergelijking: zo ziek als een hond
Slide 5 - Slide
Asyndetische vergelijking
Dit is een vergelijking zonder een verbindingswoord tussen beeld en object.
Vergelijking: Hij is zo sterk als een beer.
Asyndetische vergelijking:Hij, een beer, kan dat wel tillen.
Slide 6 - Slide
Metafoor
Een vergelijking zonder verbindingswoord en zonder object.
Voorbeeld:
Als student woonde ik in een zwijnenstal.
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen.
Voorbeeld:
Daar komt de aap uit mouw.
Slide 7 - Slide
Metafoor of vergelijking?
Mijn nichtje is echt een blij ei!
Valt die dictator vandaag uit?
Wat een varkenshok!
Jij bent net een kameleon.
Ik krijg een punthoofd van jouw gedrag.
Dat slaat als een tang op een varken.
Is dat heilige boontje ook nagebleven?
Vergelijking
Metafoor
Metafoor
Vergelijking
Metafoor
Vergelijking
Metafoor
Slide 8 - Slide
Personificatie
Bij een personificatie geef je een voorwerp dat eigenlijk niet leeft, menselijke eigenschappen.
De toekomst lacht me tegemoet -> de toekomst kan niet lachen, dus personificatie
Het schip danst op de golven -> een schip kan niet dansen, dus personificatie
Slide 9 - Slide
Kies!
Optie 1: quizje doen met mij.
Optie 2: aan het werk --> onderzoek: Homerische vergelijking, synesthesie en metonymia; maak opdracht 1 t/m 6 (5.4). Uitdaging: schrijf een promotietekst voor fictievrijdag vol beeldspraak.
Slide 10 - Slide
Wat is een metafoor?
A
Er worden twee zaken genoemd.
B
Een voorwerp krijgt een menselijke eigenschap.
C
Alleen het beeld wordt genoemd; je moet het object zelf bedenken.
D
Een ander woord voor beeldspraak.
Slide 11 - Quiz
Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld).
B
alleen maar een beeld.
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding.
D
alleen maar een object.
Slide 12 - Quiz
Wat is een personificatie?
A
Object wordt vervangen door een beeld
B
Beeld en object worden met elkaar vergeleken.
C
Een levenloos ding krijgt een menselijke eigenschap.
Slide 13 - Quiz
Bij een metafoor heb je....
A
alleen maar een beeld.
B
een beeld en de werkelijkheid.
C
altijd het woordje ALS.
Slide 14 - Quiz
Vergelijking, metafoor of personificatie? Hij gedraagt zich als een klein kind.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
Slide 15 - Quiz
Vergelijking, metafoor of personificatie?
De hekkensluiter in de eredivisie zal sowieso degraderen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
Slide 16 - Quiz
Vergelijking, metafoor of personificatie?
Mijn fietslampje weigerde dienst.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
Slide 17 - Quiz
Vergelijking, metafoor of personificatie? De appel valt niet ver van de boom.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
Slide 18 - Quiz
Vergelijking, metafoor of personificatie? Het gevaar loert op elke straathoek.