Afsluiting ka 31 en 32

Afsluiting ka 31 en 32
1 / 12
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 5 min

Items in this lesson

Afsluiting ka 31 en 32

Slide 1 - Slide

Zet de begrippen bij de juiste periode (vóór de industriële revolutie of industriële revolutie)?
Industriële revolutie
vóór de industriële revolutie
fabrieken
huisnijverheid
landbouw 
stoommachine
slechte werkomstandigheden zichtbaarder
stad
platteland

Slide 2 - Drag question


De industriële revolutie: 
A
Industriële revolutie: van machines naar handwerk ontstond in Frankrijk rond 1800
B
Industriële revolutie: van handwerk naar machines ontstond in Groot-Brittanie rond 1800
C
Industriële revolutie: van handwerk naar machine ontstond in Frankrijk rond 1800
D
Industriële revolutie: van handwerk naar machines ontstond in Frankrijk rond 1900

Slide 3 - Quiz

Waar begon de Industriële Revolutie?
A
GB
B
Nederland
C
VS
D
Duitsland

Slide 4 - Quiz

Wat is volgens Marx de oplossing van de uitbuiting van arbeiders?
A
meer inspraak voor arbeiders
B
een revolutie
C
er is geen oplossing
D
hoezo oplossing? arbeiders hebben het best goed

Slide 5 - Quiz

Arbeiders konden eind 19e eeuw invloed uitoefenen door ..?
2 antwoorden zijn juist.
A
kiesrecht
B
stakingen
C
vakbonden
D
politieke partijen

Slide 6 - Quiz

Karl Marx is de grondlegger van ..
A
liberalisme
B
democratie
C
socialisme/communisme
D
industrialisatie

Slide 7 - Quiz

Bij welk kenmerkend aspect past het Crystal Palace?
A
de industriële revolutie die de basis legde voor de industriele samenleving
B
discussies over de sociale kwestie
C
de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
D
voortschrijdende democratisering

Slide 8 - Quiz

Veel fabrikanten waren voor het economisch liberalisme. Waarom?

A
De overheid maakte zo weinig mogelijk wetten en gaf de ondernemers vrijheid. Dat stond de fabrikanten wel aan
B
De overheid maakte alleen wetten die in het voordeel waren van de ondernemers. Dat sprak de fabrikanten wel aan.
C
De overheid maakte alleen wetten om de arbeiders te beschermen, dat vonden de fabrikanten ook belangrijk
D
De overheid maakte wetten die zowel voor de arbeiders als de ondernemers voordelig waren. Dat was ook in het voordeel van de fabrikanten.

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN gevolg van het economisch liberalisme?
A
slechte leef- en werkomstandigheden arbeiders
B
afschaffing gilden
C
weinig vrijheid voor ondernemers
D
afschaffing mercantilistische wetten

Slide 10 - Quiz

Wat is de sociale kwestie?
A
De armoede onder boeren in de 19e eeuw.
B
De wet kinderarbeid te verbieden.
C
De slechte levensomstandigheden van de arbeiders en het besef dat hier een oplossing voor moest komen
D
Wetten waarmee het leven van rijke mensen in de 19e eeuw beter zou moeten worden.

Slide 11 - Quiz

Beschrijf in je eigen woorden wat het socialisme is!

Slide 12 - Open question