Kapitel thuisblijvers 3 juni

Kapitel 4
1 / 38
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 10 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Kapitel 4

Slide 1 - Slide

Leerdoelen grammatica

• Je kent de voorzetsels met de vierde naamval.
• Je kunt de persoonlijke voornaamwoorden in de vierde naamval gebruiken.
• Je kent het verschil tussen een persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord.
• Je kunt de werkwoorden met –a en –e in de stam vervoegen.
• Je kent het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden
• Je kunt de tijd aangeven en im, am, um, von ... bis gebruiken.
• Je kent de kloktijden.

Slide 2 - Slide

voorzetsels 4e naamval
Ich mache mich Sorgen um dich.
Ich gehe morgen ohne ihn zur Party.
Durch euch bin ich zu spät.
Was hast du gegen sie?
Für wen interessierst du dich?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Link

Slide 9 - Video

Zwakke werkwoorden
met behulp van de (fe) e-st-t-en-t-en regel.
ich                -e
du                - st
er/sie/es      - t
wir               -en
ihr                -t
sie/Sie         -en
ww-waarvan de stam eindigt op een sisklank (-s, ss, -ß, -sch, -x of -z)
Als de stam van het werkwoord eindigt op -s, -ss, -ß, sch of z moet er volgende aanpassing aan de est-tenten-regel gebeuren:
De du-vorm eindigt niet op -st, maar op -t.
b.v. du heißt en niet du heißst
bv. du tanzt  en niet du tanzst
Zwakke werkwoorden

Slide 10 - Slide

Aufgabe
Opdr. 1: Noteer het werkwoord dat in de zin past
Opdr. 2: Vul de juiste w-vraag in
Opdr. 3: Maak zinnen. Zet de woorden in de goede volgorde en vervoeg de werkwoorden
Opdr. 4: Noteer de juiste w-vraag

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Stappenplan naamvallen
1. Check voorzetsels en werkwoorden en bepaal de naamval
2. Bepaal het geslacht van het woord achter de vz/ ww
3. Ga de zin verder ontleden als er geen voorzetsel in staat
gebruik hiervoor bijv. HIJ/HEM/AAN HEM
4.  Bepaal het geslacht van het woord
5. Kijk in het schema voor de uitgang (let goed op of het woord, dat je moet invullen bij de DER-groep of EIN-groep hoort) 

Slide 14 - Slide

0

Slide 15 - Video

0

Slide 16 - Video

0

Slide 17 - Video

0

Slide 18 - Video

0

Slide 19 - Video

0

Slide 20 - Video

Slide 21 - Slide

die  Schule
die Schulfächer

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Schulfächer
  • Deutsch, Niederländisch, Französisch, Englisch, Kunst, Musik, Religion
  • Geschichte, Erdkunde, Wirtschaftslehre
  • Mathe, Chemie, Physik, Biologie

Slide 24 - Slide

Welche Schulfächer magst du gerne?

Slide 25 - Open question

Geschichte
Mathematik
Englisch
Erdkunde
Deutsch
Physik
Chemie
AK
Wiskunde
Geschiedenis
Engels
Duits
Science

Slide 26 - Drag question

Wie viele Schulfächer findest du?
tein
chisch
mie
sik
lisch
the
sik
ort
ländisch
La
Grie
Che
Mu
Eng
Ma
Phy
Sp
Nieder

Slide 27 - Drag question

9

Slide 28 - Video

00:34
Van welke klas tot welke klas zit je op deze school?

Slide 29 - Open question

00:49
Wat zijn de lievelingsvakken van Julia? Noteer ze in het Duits.

Slide 30 - Open question

01:49
Wanneer begint de school en hoe lang gaat ze meestal?

Slide 31 - Open question

02:23
van welke tot welke klas gaat deze school?

Slide 32 - Open question

02:35
Wat zijn de lievelingsvakken van Mark? Noteer ze in het Duits.

Slide 33 - Open question

02:44
Welke vakken vindt hij niet zo leuk? Noteer ze in het Duits

Slide 34 - Open question

04:07
Wat is de beste cijfer in Oostenrijk? Noteer het getal.

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Slide

02:23
Hoeveel leerlingen zijn op deze school?

Slide 37 - Open question

00:34
Hoeveel leerlingen zitten op deze school?

Slide 38 - Open question