ISK-1

• Wiskunde
• ISK

ISK-2

Woensdag 5 februari

Programma

- herhalen: tellen

- herhalen: wiskundewoorden

- nieuwe wiskundewoorden

- werken in je boek (digitaal)

Herhalen: tellen

0 = nul

1 = een

2 = twee

3 = drie

4 = vier

5 = vijf

6 = zes

7 = zeven

8 = acht

9 = negen

10 = tien

11 = elf

12 = twaalf

13 = dertien

14 = veertien

15 = vijftien

16 = zestien

17 = zeventien

18 = achttien

19 = negentien

20 = twintig

21 = eenentwintig

22 = tweeëntwintig

23 = drieëntwintig

24 = vierentwintig

25 = vijfentwintig

26 = zesentwintig

27 = zeventwintig

28 = achtentwintig

29 = negenentwintig

30 = dertig

40 = veertig

50 = vijftig

60 = zestig

70 = zeventig

80 = tachtig

90 = negentig

100 = honderd

Herhalen: tellen

0 = nul

10 = tien

20 = twintig

30 = dertig

40 = veertig

50 = vijftig

60 = zestig

70 = zeventig

80 = tachtig

90 = negentig

100 = honderd

30 = dertig

31 = eenendertig

32 = tweeëndertig

33 = drieëndertig

34 = vierendertig

35 = vijfendertig

36 = zesendertig

37 = zevenendertig

38 = achtendertig

39 = negenendertig

40 = veertig

41 = eenenveertig

42 = tweeënveertig

43 = drieënveertig

44 = vierenveertig

45 = vijfenveertig

46 = zesenveertig

47 = zevenenveertig

48 = achtenveertig

49 = negenveertig

Herhalen: wiskundewoorden

plus

min

keer/maal

gedeeld door

Het verschil tussen 9 en 3 is

1. 6
2. 12
3. 27
4. 3

Het totaal van 20 en 4 is

1. 80
2. 24
3. 16
4. 5

Het product van 10 en 2 is

1. 12
2. 8
3. 20
4. 5

Het quotiënt van 18 en 3 is

1. 21
2. 54
3. 15
4. 6

Herhalen: wiskundewoorden

Vlakke figuren

de cirkel                                     

het vierkant                            

de rechthoek

de driehoek

de parallellogram

de ruit

de vlieger

het trapezium

Hoe heet deze figuur:

1. piramide
2. driehoek
3. vlieger
4. ruit

Hoe heet deze figuur:

1. vierkant
2. rechthoek
3. balk
4. kubus

Hoe heet deze figuur:

1. cilinder
2. cirkel
3. bol
4. ellips

Hoe heet deze figuur:

1. vlieger
2. vierkant
3. ruit
4. rechthoek

Herhalen: wiskundewoorden

tegenover

overstaande zijden

diagonaal

loodrecht

evenwijdig

parallel

parallel

 

overstaande zijden

diagonaal

loodrecht

evenwijdig

parallel

Hoe noem je zijde EF en HG

1. overstaande zijden
2. aanliggende zijden
3. diagonalen
4. ribben

De mensen op het plaatje zitten....

1. tegenover elkaar
2. naast elkaar
3. achter elkaar
4. voor elkaar

De mensen op het plaatje zitten...

1. tegenover elkaar
2. naast elkaar
3. achter elkaar
4. voor elkaar

De mensen op het plaatje staan...

1. tegenover elkaar
2. naast elkaar
3. achter elkaar
4. voor elkaar

Herhalen: wiskundewoorden

diagonaal/diagonalen

zijde/zijden

recht

gebogen

Lijn AC is de

1. diameter
2. diagonaal
3. zijde
4. hoekpunt

Deze lijn is....

1. gebogen
2. recht

Zijde AB en zijde CD zijn...

1. diagonalen
2. overstaande zijden
3. evenwijdig

Herhalen: wiskundewoorden

Deze ruimtefiguur is een...

1. balk
2. kubus
3. cilinder
4. prisma

Deze ruimtefiguur is een....

1. balk
2. kubus
3. cilinder
4. prisma

Deze ruimtefiguur is een....

1. balk
2. kubus
3. cilinder
4. prisma

Deze ruimtefiguur is een...

1. cilinder
2. bol
3. kegel
4. piramide

Deze ruimtefiguur is een...

1. cilinder
2. bol
3. kegel
4. piramide

Herhalen: wiskundewoorden

rechte hoek

scherpe hoek

stompe hoek

gestrekte hoek

volle hoek

Wat voor hoek is dit?

1. rechte hoek
2. scherpe hoek
3. stompe hoek
4. gestrekte hoek

Wat voor hoek is dit?

1. rechte hoek
2. scherpe hoek
3. stompe hoek
4. gestrekte hoek

De beide lijnen zijn:

1. evenwijdig
2. parallel
3. loodrecht

De lijnen staan

1. parallel
2. evenwijdig
3. loodrecht

Nieuw: wiskundewoorden

temperatuur

positief

negatief 

neutraal

hoger

lager

stijgen

dalen

Het is vandaag 6 graden.
Morgen wordt het 8 graden.
De temperatuur:

1. stijgt
2. daalt
3. blijft gelijk

De Domtoren in Utrecht is 112 meter hoog. De Martinitoren in Groningen is 97 meter hoog. De Domtoren is

1. hoger
2. lager

De grafiek

1. stijgt
2. daalt
3. blijft gelijk

Anna heeft een 9 op de toets. Johan heeft een 8. Het cijfer van Johan is

1. hoger
2. lager
3. gelijk