Recap Grammar Ch.4 2BBL

1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

3 manieren om over de toekomst te praten

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

We have to go soon. The bus __________________ (leave) at 14.15.
A
leaves
B
is leaving
C
is going to leave
D
will leave

Slide 4 - Quiz

Uitleg
leaves 

want het gaat hier om een vaste vertrektijd (in dit geval van een bus).

Slide 5 - Slide

Are you looking for my dad? He’s not here. He always _________(walk) the dog around 10 o'clock.
A
walks
B
is walking
C
is going to walk
D
will walk

Slide 6 - Quiz

Uitleg
walks

want het gaat hier om een gewoonte, iets wat iemand altijd (always) doet.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

I _______________________ (visit) a museum later this day.
A
visit
B
am visiting
C
am going to visit
D
will visit

Slide 9 - Quiz

Uitleg
am going to visit

want het gaat om een plan dat je voor de toekomst hebt,
 (later this day)

Slide 10 - Slide

I found out that P!NK is coming to The Netherlands next year. I ________________________ (see) her!
A
see
B
am seeing
C
am going to see
D
will see

Slide 11 - Quiz

Uitleg
am going to see

want het gaat over een plan dat je voor de toekomst hebt. 
(next year)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Oof! That bag looks really heavy. I ________________ (help) you with that!
A
help
B
am helping
C
am going to help
D
will help

Slide 14 - Quiz

Uitleg
will help

want je biedt aan om te helpen.

Slide 15 - Slide

When I grow up, I ___________________ (live) in a huge house.
A
live
B
am living
C
am going to live
D
will live

Slide 16 - Quiz

Uitleg
will live

want je maakt een voorspelling voor de toekomst, maar je hebt er geen bewijs voor, je denkt/hoopt het.

Slide 17 - Slide

Kies de juiste werkwoordsvorm:
The train leaves/is going to leave at 5 pm every day.
A
leaves
B
is going to leave

Slide 18 - Quiz

Uitleg
leaves

want het gebeurd elke dag op hetzelfde tijdstip.

Slide 19 - Slide

Kies de juiste werkwoordsvorm:
I am going to fly/ fly to Australia next year. At least, that is the plan.
A
am going to fly
B
fly

Slide 20 - Quiz

Uitleg
am going to fly

want het is een plan voor volgend jaar. Het is nog niet aan de gang.

Slide 21 - Slide

Kies de juiste werkwoordsvorm:
She often will drink/ drinks tea.
A
will drink
B
drinks

Slide 22 - Quiz

Uitleg
drinks

want dit is iets wat ze regelmatig doet/ een gewoonte is.

Slide 23 - Slide

Kies de juiste werkwoordsvorm:
My brother starts/ is going to start his new school soon.
A
starts
B
is going to start

Slide 24 - Quiz

Uitleg
is going to start

want het gaat om een plan voor de toekomst. 

Slide 25 - Slide

Kies de juiste werkwoordsvorm:
I am going to travel/ I am travelling the world someday.
A
am going to travel
B
am travelling

Slide 26 - Quiz

Uitleg
am going the travel

want het gaat hier een plan in de toekomst.

Slide 27 - Slide

Darren does/ will do the dishes everyday
A
does
B
will do

Slide 28 - Quiz

Uitleg
does

want dit is iets wat hij regelmatig doet/ wat een gewoonte is. Er staat 'every day' in de zin.

Slide 29 - Slide