This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Oefenteots Hoofdstuk 2: Jongeren
Slide 1 - Slide
Wat betekent cultuur?
Slide 2 - Open question
Wat betekent socialisatie?
Slide 3 - Open question
Op welke vier manieren vindt socialisatie plaats?
Slide 4 - Open question
Een vader zegt tegen zijn dochter dat zij geen foto's van zichzelf op internet openbaar moet delen. Op welke manier is hier sprake van socialisatie?
A
Imitatie
B
Informatie en aanwijzingen
C
Ervaringen
D
Experimenteren
Slide 5 - Quiz
Wat betekent sociale controle?
Slide 6 - Open question
Een rokende leerling wordt op het schoolplein aangesproken door een docent en gevraagd of zij buiten het schoolplein wil roken. Op welke manier is hier sprake van sociale controle?
Slide 7 - Open question
De leerling weigert buiten het schoolplein te roken en de docent meldt dit bij de directie. De leerling moet voor straf het schoolplein vegen. Dit is een voorbeeld van een:
A
positieve sanctie.
B
generatieconflict.
C
negatieve sanctie.
D
rolpatroon.
Slide 8 - Quiz
Docenten dienen het goede voorbeeld te geven en roken netjes buiten het schoolplein. Dit is een voorbeeld van:
A
een negatieve sanctie.
B
een generatieconflict.
C
een positieve sanctie.
D
rolbevestigend gedrag.
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Waarom is er op de foto sprake van roldoorbrekend gedrag? Leg je antwoord ook uit.
Slide 11 - Open question
Om tienen te halen voor wiskunde is oefening belangrijker dan aanleg. Deze uitspraak hoort bij nature-aanhanger/nurture-aanhanger, omdat...
Slide 12 - Open question
Tijdens de 1,5m-samenleving moest iedereen i.v.m. corona afstand van elkaar houden. Dit bleek toch heel vaak lastig te zijn. Wat heeft dit met internalisatie te maken? Leg dit uit en gebruik het woord internalisatie in je antwoord.
Slide 13 - Open question
Wat betekent individualisering?
Slide 14 - Open question
Noem twee oorzaken van individualisering.
Slide 15 - Open question
Je kunt je om verschillende redenen verbonden voelen met iemand. Op welke 4 manieren voelen mensen zich verbonden met elkaar?
Slide 16 - Open question
Individualisering:
A
geeft mensen een sterker wij-gevoel.
B
ontstond toen de invloed van de kerk kleiner werd.
C
is hetzelfde als sociale cohesie.
D
zorgt ervoor dat er minder jongerenculturen zijn.
Slide 17 - Quiz
Welke stelling is juist? 1. Individualisering ontstond door hogere welvaart en meer vrijheid. 2. In de geïndividualiseerde samenlevingen hebben meer mensen last van keuzestress.
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist.
Slide 18 - Quiz
Welke stelling is juist? 1. Tot aan de jaren 60 van de vorige eeuw was de kerk een belangrijke, verbindende factor. 2. Sinds de jaren 60 zijn mensen meer in groepen naar elkaar toe getrokken.
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.
Slide 19 - Quiz
Welk zin is juist?
A
Waarden laten zien wat normaal gedrag is en wat niet.
B
Als je tolerant bent, botsen je normen en waarden met die van je groep.
C
De norm 'beleefd zijn tegen andersdenkenden' wijst op tolerantie.
D
Waarden en normen zijn over de hele wereld gelijk.
Slide 20 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een gendernorm?
A
Een stoere jongen die huilt.
B
Een man die een jurk draagt.
C
Een meisje dat met poppen speelt.
D
Een vrouw die een vrachtauto bestuurt.
Slide 21 - Quiz
Een ander woord voor beloning en straf is ……….. Welk woord is weggelaten?
A
aangeleerd.
B
eigenschap.
C
sanctie.
D
imitatie.
Slide 22 - Quiz
Bij sociale controle:
A
letten mensen op hoe jij je gedraagt.
B
controleren mensen elkaars waarden.
C
verdedigt iedereen zijn belangen.
D
leer je aangeboren eigenschappen af.
Slide 23 - Quiz
Je identiteit is een combinatie van je ervaringen en je …………. Welk woord is of welke woorden zijn weggelaten?
A
aangeboren eigenschappen.
B
sociale controle.
C
aangeleerde eigenschappen
D
kennis.
Slide 24 - Quiz
Als normen en waarden een vanzelfsprekend gedeelte van je gedrag zijn geworden, is er sprake van:
A
een sanctie.
B
sociale controle.
C
imitatie.
D
internalisatie.
Slide 25 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1.In je puberteit ben je op zoek naar je eigen identiteit. 2.Je puberteit is de periode tussen kindertijd en volwassenheid.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 26 - Quiz
Welke stelling is juist? 1. In een individualistische samenleving zijn er veel sterke bindingen tussen mensen. 2. Als mensen het gevoel hebben dat ze bij elkaar horen is de sociale cohesie sterk.
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.
Slide 27 - Quiz
Als het Nederlands elftal wint, juichen miljoenen mensen. Zij voelen zich hierdoor met elkaar verbonden. Dit is een voorbeeld van:
A
een generatieconflict.
B
sterke sociale cohesie.
C
polarisatie.
D
roldoorbrekend gedrag.
Slide 28 - Quiz
Vanaf welke leeftijd begint socialisatie?
A
Vanaf 18 jaar, want dan ben je meerderjarig.
B
Vanaf vier jaar, want dan ga je naar school.
C
Vanaf de geboorte.
D
Vanaf het moment dat een kind kan praten en anderen verstaat