Talent 2 B/K Verwijswoorden H2

Verwijswoorden.

Wat zijn dat?
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Verwijswoorden.

Wat zijn dat?

Slide 1 - Slide

Mahmoud woont in Amsterdam. Mahmoud woont al 3 jaar in Amsterdam. Mahmoud heeft een bijbaantje bij Albert Heijn. Mahmoud werkt 8 uur per week bij Albert Heijn. Mahmoud vindt het leuk om bij Albert Heijn te werken als vakkenvuller omdat Mahmoud dan meer Nederlands leert. Nederlands leren is belangrijk voor Mahmoud omdat Mahmoud volgend jaar naar de derde klas gaat. Mahmouds collega's spreken altijd Nederlands met Mahmoud. 

Slide 2 - Slide

Eeen verwijswoord verwijst naar
A
iets wat eerder is genoemd
B
iets dat later wordt genoemd

Slide 3 - Quiz

Een verwijswoord verwijst altijd naar één woord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

De verwijswoorden 'dit' en 'dat' verwijzen altijd naar
A
dingen (zaken)
B
personen

Slide 5 - Quiz

Verwijswoorden voor personen
ik  -      mijn boek      -   het boek is van mij
jij  -      jouw boek     -   het boek is van jou
hij  -     zijn boek       -    het boek is van hem 
zij  -      haar boek    -   het boek is van haar
u    -      uw boek       -    het boek is van u
wij  -    ons boek      -    het boek is van ons
jullie -  je/jullie boek  - het boek is van jullie
zij      -  hun boek     - het boek is van hen

Slide 6 - Slide

Verwijswoorden voor dingen/zaken:

deze laptop
die laptop
Let op: ik heb een nieuwe laptop. Ik heb hem sinds gisteren.

dit boek
dat boek
Let op: ik heb veel huiswerk. Ik heb het nog niet af.
Verwijswoorden voor plaatsen:


hier
daar

Slide 7 - Slide

Daar loopt Ayse; ........ is mijn nichtje.
A
haar
B
zij
C
hem
D
hij

Slide 8 - Quiz

Mo woont in Amsterdam.
..... woont .... al 3 jaar.
A
hij/hem
B
jij/hier
C
hij/hier
D
hem/hier

Slide 9 - Quiz

We gaan morgen naar het Anne Frankhuis.
...... vind ik heel interessant.
A
Hier
B
Daar
C
Dat
D
Hun

Slide 10 - Quiz

Is dit .......... paraplu?
A
u
B
uw

Slide 11 - Quiz

Ik geef mijn gum aan ........
A
hij
B
uw
C
zij
D
hem

Slide 12 - Quiz

Mo past op ....... broertje.
A
zijn
B
we
C
hem
D
hij

Slide 13 - Quiz

New York? ........ wil ik graag naar toe op vakantie.
A
Hem
B
Dat
C
Daar
D
Die

Slide 14 - Quiz

Verwijswoorden? ........ vind ik makkelijk!
A
Hun
B
Hen
C
Die
D
hem

Slide 15 - Quiz