What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Taal Actief thema 4 woordenschat
Wat is een rechercheur?
A
Iemand die bij de politie werkt en boeven opspoort.
B
Iemand die bij de brandweer werkt en controleert of alles veilig is.
C
Iemand die bij de politie werkt en vermiste personen zoekt.
D
De baas bij de politie.
1 / 25
next
Slide 1:
Quiz
Taal
Basisschool
Groep 6
This lesson contains
25 slides
, with
interactive quizzes
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Wat is een rechercheur?
A
Iemand die bij de politie werkt en boeven opspoort.
B
Iemand die bij de brandweer werkt en controleert of alles veilig is.
C
Iemand die bij de politie werkt en vermiste personen zoekt.
D
De baas bij de politie.
Slide 1 - Quiz
Wat is een commissaris?
A
Iemand die bij de politie aan de balie werkt.
B
Iemand die bij de politie op straat werkt.
C
Iemand die bij de politie werkt en boeven opspoort.
D
De baas van de politie.
Slide 2 - Quiz
Wat is een wijkagent?
A
Een politieagent die op kantoor werkt.
B
Een politieagent die aan de balie werkt.
C
Een politieagent die in een vaste wijk werkt.
D
Een politieagent die bij sportwedstrijden werkt.
Slide 3 - Quiz
1) Iemand die ervaren is heeft iets vaak gedaan.
2) Iemand die onervaren is heeft iets vaak gedaan.
A
1 is waar, 2 is niet waar
B
1 is niet waar, 2 is niet waar
C
1 is niet waar, 2 is waar
D
1 is waar, 2 is waar
Slide 4 - Quiz
Als je op je hoede bent dan...
A
draag je een hoed.
B
let je niet goed op.
C
ben je voorzicht.
D
vier je carnaval.
Slide 5 - Quiz
Iemand die populair is....
A
heeft niet veel vrienden.
B
is bekend.
C
werkt hard.
D
heeft veel vijanden.
Slide 6 - Quiz
Je bent fanatiek als je....
A
op de bank zit tijdens de wedstrijd.
B
het niet erg vindt als je verliest.
C
vriendelijk bent.
D
heel erg enthousiast bent.
Slide 7 - Quiz
Iets is toeval als.....
A
het vaak gebeurt.
B
je het van te voren niet kunt voorzien.
C
het onbekend is.
D
het een verrassing is.
Slide 8 - Quiz
De verdachte is iemand die
A
bij de politie werkt.
B
geen alibi heeft.
C
mogelijk iets strafbaars gedaan heeft.
D
gestolen heeft in een winkel.
Slide 9 - Quiz
Boter bij de vis betekent.
A
Dat je een vis bakt in boter.
B
Dat je iets meteen betaalt als je iets koopt.
C
Dat je pech hebt tijdens het vissen.
D
Dat je heel goed kan vissen.
Slide 10 - Quiz
Een smaragd is.
A
een rode edelsteen.
B
een diamant.
C
een robijn.
D
een groene edelsteen.
Slide 11 - Quiz
Een edelsteen is
A
een mooie, kostbare steen die in sieraden wordt gebruikt.
B
een steen met een gouden kleur.
C
een steen die je uit een rivier kunt halen.
D
een neppe diamant.
Slide 12 - Quiz
Een robijn is
A
een groene edelsteen.
B
een diamant.
C
een rode edelsteen.
D
een smaragd.
Slide 13 - Quiz
Bij verblinden
A
zie je niets omdat het donker is.
B
wil je iets niet zien omdat je verliefd bent.
C
kun je niets zien en dat komt meestal door fel licht.
D
heb je je ogen dicht.
Slide 14 - Quiz
Haarfijn is
A
mooi haar
B
heel precies
C
slorig
D
ongeveer
Slide 15 - Quiz
Bevestigen is
A
zeggen dat iets niet klopt
B
iets losmaken
C
iets vastmaken
D
de waarheid vertellen
Slide 16 - Quiz
Als je het niet op iemand begrepen hebt dan
A
heb je iemand niet gesnapt
B
heb je iemand niet begrepen
C
heb je een hekel aan iemand
D
heb je iets uitgelegd en de ander snapt het
Slide 17 - Quiz
Als je van iets op de hoogte bent dan
A
weet je het
B
weet je het niet
C
moet je iets vertellen
D
ben je iets vergeten
Slide 18 - Quiz
Een nachtslot is
A
Een kettingslot voor op de voordeur
B
Een slot dat alleen in de nacht werkt
C
Een slot waarmee je de deur extra goed kunt afsluiten
D
een programma waardoor je telefoon in de nacht niet werkt
Slide 19 - Quiz
Een tijdklok is
A
een klok waarop je de tijd kunt zien
B
een apparaat dat op een bepaalde tijd geluid of licht maakt
C
Een apparaat dat een hard geluid maakt als iemand stiekem je huis binnengaat
D
een digitale klok
Slide 20 - Quiz
1) Bij een afkeer vind je iemand leuk.
2) Bij een voorliefde ben je verliefd
A
1 is waar, 2 is niet waar
B
1 is waar, 2 is waar
C
1 is niet waar, 2 is waar
D
1 is niet waar, 2 is niet waar
Slide 21 - Quiz
Het figuur
A
is een persoon
B
is een dier
C
is een vorm
D
is je lichaam
Slide 22 - Quiz
De waarde is
A
Wat iets kost om iets te komen
B
Iemand die bij de deur staat en je binnen moet laten
C
het geldbedrag
D
iemand die bij de politie werkt
Slide 23 - Quiz
Als je iets op je kerfstok hebt dan
A
ben je boos
B
heb je iets verkeerds gedaan
C
heb je een stok nodig om te kunnen lopen
D
heb je veel geld
Slide 24 - Quiz
Als iemand je niks kan maken dan
A
boeit jou zijn mening niet
B
heeft hij niet alle spullen
C
is iemand onhandig
D
kan hij jou niets doen
Slide 25 - Quiz
More lessons like this
Taal Actief thema 4 woordenschat
March 2022
- Lesson with
25 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Thema 4 woordenschat
May 2021
- Lesson with
13 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 6
Taal Thema 4: Verandering Week 1
November 2023
- Lesson with
13 slides
Taal
Primary Education
Maandag 10 januari
December 2021
- Lesson with
30 slides
Rekenen
Basisschool
Groep 6
Maandag 10 januari
December 2021
- Lesson with
47 slides
Rekenen
Basisschool
Groep 6
thema 4 - woordenschat
February 2024
- Lesson with
16 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
groep 6, thema 4 Toets taal
January 2022
- Lesson with
23 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
woordenschat thema 4
February 2023
- Lesson with
18 slides
Basisschool
Groep 6