se balader wandelen battre verslaan bricoler knutselen jouer de la musique muziek spelen courir rennen sauter springen lancer gooien progresser vooruitgaan devenir worden apprendre leren vérifier controleren savoir kunnen, weten
faire - doen / maken
être - zijn
aller- gaan
Of zoek zelf werkwoorden uit het boek.
l’équipe (f) het team le match de wedstrijd la victoire de overwinning le maillot de bain het badpak le stade het stadion la balle (de tennis) de (tennis)bal le ballon (de foot) de (voet)bal l’arbitre (m) de scheidsrecher la finale de finale l’entraineur de trainer le jeu de société het gezelschapsspel les loisirs (m pl) de vrijetijdsbesteding la passion de passie EPS (l’éducation physique et sportive) gymnastiek la jambe het been le bras de arm le pied de voet l’heure (f) het uur l’exposé (m) de spreekbeurt le matériel het materiaal
opdracht
Maak volledige zinnen of vragen met "Pouvoir" in de présent. (tegenwoordige tijd)
Denk aan woordvolgorde: onderwerp+PV+infinitief+zelfst.nw_+ tijd+ plaats.