bio les 9 thema 5 B6

Welkom
Wat gaan we deze les doen?

-Kijken of de stof van vorige les is begrepen. 
-Uitleg leerdoelen deze les.
-Opdrachten maken.
-Afsluiten met wat vragen.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
Wat gaan we deze les doen?

-Kijken of de stof van vorige les is begrepen. 
-Uitleg leerdoelen deze les.
-Opdrachten maken.
-Afsluiten met wat vragen.

Slide 1 - Slide

Welke vragen waren lastig?
Vraag   4  was door veel mensen fout gemaakt.
Vergeet niet om ook leren leren te maken.

Heb je een andere vraag fout gemaakt en heb je daar hulp/uitleg bij nodig?  Vraag me dan straks om uitleg via de chat.


Slide 2 - Slide

Leerdoelen deze les.
-Je kunt benoemen wat terugkoppeling is en hiervan voorbeelden geven. 
-Je kunt de werking van adrenaline, glucagon en insuline benoemen. 

Eerst wat uitleg dan opdrachten maken en tot slot sluiten we weer klassikaal af met wat (9) vragen.

Slide 3 - Slide

-Je kunt benoemen wat terugkoppeling is en hiervan voorbeelden geven. 
Terugkoppeling: zorgen door "bijsturing" dat iets ongeveer dezelfde waarde blijft houden.
Denk maar aan de thermostaat bij een verwarming.

Bij biologie zien we dat bij regeling van het glucose gehalte in het bloed. 
Dat gaat met hormonen en niet via zenuwen.

Slide 4 - Slide

 het hormoonstelsel

Slide 5 - Slide

HORMONEN

Stofjes die worden gemaakt in een hormoonklier.
Ze worden afgegegeven aan het bloed.
Komen via het bloed langs alle organen maar werken alleen op de organen die daar gevoelig voor zijn.


Regelen langzame en langdurige processen.


Bijvoorbeeld: stofwisseling, voortplanting, groei en ontwikkeling 

Slide 6 - Slide

Niet alle cellen reageren op alle hormonen

Slide 7 - Slide

Eilandjes van Langerhans, liggen in de alvleesklier.
Maken twee hormonen.
Hormoon 1
Insuline
Hormoon 2
Glucagon

Slide 8 - Slide

insuline
  • Als je teveel glucose in je bloed hebt wordt insuline afgegeven. 
  • Insuline zorgt ervoor dat glucose als glycogeen wordt opgeslagen in de spieren en lever. Dit wordt dan bewaard voor later.
  • De hoeveelheid suiker (glucose) in je bloed is nu lager!
             glucose => glycogeen

Slide 9 - Slide

glucagon
  • Als je te weinig glucose in je bloed hebt wordter glucagon afgegeven.
  • Glucagon zorgt ervoor dat glycogeen wordt omgezet in glucose.
  • De hoeveelheid suiker in je bloed wordt hoger.
          glycogeen => glucose

Slide 10 - Slide

suiker gehalte in het bloed wordt lager
glucose gehalte in het bloed wordt hoger
Insuline. Maakt van glucose: glycogeen. Het suiker gehalte in het bloed wordt lager
eilandjes van Langerhans in de alvleesklier
glucagon
Maakt van g;ycogeen weer glucose => suiker gehalte wordt hoger
lever
glucose
glycogeen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Diabetes of suikerziekte
  • Eilandjes van Langerhans produceren te weinig insuline
  • Glucosegehalte blijft daardoor boven 0,1%
  • Bij diabetes 1 verschrompelen de eilandjes van Langerhans, ze maken geen insuline meer. 
  • Bij diabetes 2 werkt insuline niet meer goed (vroeger ouderdoms diabetes, nu ook steeds vaker bij jongeren met overgewicht).
  • Insuline moet op andere manier in lichaam komen.

Slide 13 - Slide

Adrenaline
  • Ook adrenaline heeft invloed op de glucosegehalte in het bloed.

  • Adrenaline wordt gemaakt in de bijnieren.

  • Wanneer komt adrenaline vrij?

Slide 14 - Slide

Bijnieren
  • Maken het hormoon adrenaline.
  • Adrenaline zet glycogeen om in glucose.
  • Adrenaline is het enige hormoon met een snelle, kortdurende werking.

Slide 15 - Slide

adrenaline
Ook wel stress en  vlucht of vecht hormoon genoemd.
  • Meer suiker in je bloed. (Net als glucogon maar dan sneller)
  • Je gaat ook sneller ademen, hart gaat sneller kloppen.
  • Je bloedvaten in je spieren en hersenen verwijden zich.
  • Organen die niet belangrijk zijn voor snelle reacties die worden geremd, bijvoorbeeld het verteringsstelsel.

Slide 16 - Slide

timer
25:00
Leerdoelen:
-Je kunt benoemen wat terugkoppeling is en hiervan voorbeelden geven. 
-Je kunt de werking van adrenaline, glucagon en insuline benoemen. 

Kun je bereiken door:
-Te lezen / bestuderen de tekst van thema 5 basisstof 6. 
-Te maken: Basisstof 6 opdr 1 t/m 5 (havo) en 1 t/m 7 (vwo).
-De antwoorden van de opdrachten serieus te controleren.   
-Te oefenen met de flitskaarten.
-De test jezelf te maken.
-De filmpjes aan het eind van deze lessonup te bekijken.
Laatste 15 minuten doen we klassikaal een afsluiting met wat vragen en extra uitleg. 
Zorg dat dit volgende les af is.

Slide 17 - Slide

Afsluiting.
Nog 9 vragen en dan de 4 dia's met extra uitleg.

Slide 18 - Slide

1. Het hormoonstelsel regelt processen in het lichaam door hormonen af te geven

2. Het zenuwstelsel regelt processen in het lichaam door impulsen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 19 - Quiz

Waarom werkt een hormoon alleen op één orgaan terwijl het overal in het bloed is?
A
Alleen bepaalde organen zijn gevoelig voor het hormoon.
B
Omdat hormonen meestal niet ver van de hormoonklier werken.
C
Omdat hormonen niet bij alle organen kunnen komen.

Slide 20 - Quiz

Welk hormoon veroorzaakt de verandering van glucosegehalte tussen t1 en t2?
A
Insuline
B
Glucagon
C
Glycogeen
D
Adrenaline

Slide 21 - Quiz


Wat is de functie van hormonen?
A
Hormonen verwerken de impulsen die afkomstig zijn van spiercellen
B
Hormonen zorgen voor het voedsel van het hormoonstelsel
C
Hormonen zorgen voor snelle reacties op prikkels
D
Hormonen regelen de werking van weefsels en organen die er gevoelig voor zijn.

Slide 22 - Quiz

Als de glucoseconcentratie in je bloed te laag is, wordt....
A
minder glucagon afgegeven en minder insuline afgegeven
B
meer glucagon afgegeven en minder insuline afgegeven
C
minder glucagon afgegeven en meer insuline afgegeven
D
meer glucagon afgegeven en meer insuline afgegeven

Slide 23 - Quiz

Welke stoffen worden gemaakt in de Eilandjes van Langerhans die de bloedsuikerspiegel regelen?
A
Glycogeen en glucagon
B
Insuline en glycogeen
C
Insuline en glucagon
D
Insuline en glucose

Slide 24 - Quiz

Welke invloed heeft insuline op het glucosegehalte van het bloed?
A
door insuline daalt het glucosegehalte in het bloed
B
door insuline stijgt het glucosegehalte in het bloed

Slide 25 - Quiz

Adrenaline wordt gemaakt in
A
alvleesklier
B
schildklier
C
hypofyse
D
bijnieren

Slide 26 - Quiz

Laatste vraag:
Als het glucosegehalte te laag wordt, gebruikt ons lichaam een reserve stof. hoe heet deze stof?
A
Glucose
B
Glucagon
C
Glycogeen
D
Adrenaline

Slide 27 - Quiz

Extra uitleg.
De volgende dia's bevatten filmpjes met extra informatie over het zenuwstelsel. 
Je kunt ze gebruiken als iets nog niet duidelijk is of je wilt het nog eens op een andere wijze horen en zien.
Verder kun je goed oefenen met deze link: 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

Tot de volgende keer.
Blijf gezond, let op elkaar 
en hou je schoolwerk bij.

Je kunt de vergadering/les 
(teams) nu verlaten.

Slide 32 - Slide