Making questions and negatives present simple

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1,2

Past Simple

Goodmorning!

Please place your book  + Chromebook on your table

Today's goal:

Ik kan in de tegenwoordige tijd  vragende en 

ontkennende zinnen maken. 

Making questions and negatives

We gaan oefenen met het maken van vragen en ontkenningen in de tegenwoordige tijd.

Hoe zat het ook alweer?

vormen van to be

I AM

you ARE

he / she / it IS

we ARE

you ARE

they ARE

BEVESTIGENDE ZINNEN:

 

I WALK

YOU WALK

HE WALKS

SHE WALKS

IT WALKS

WE WALK

THEY WALK

MET HET WERKWOORD BE:

I AM

YOU ARE

HE IS

SHE IS

IT IS

WE ARE

THEY ARE

Making questions

He is a nice guy - Is he a nice guy? 

(am / is / are kun je omwisselen)

I like Netflix - Do I like netflix?

(do+ hele werkwoord)

Making negatives

He is a nice guy - he isn't a nice guy.

(met am / is / are alleen n't toevoegen)

He likes Netflix - he doesn't like Netflix.

(does / doesn't + hele werkwoord (zonder s))

Bij vragende en ontkennende zinnen MET het werkwoord BE (dus AM / IS / ARE) kun je het werkwoord uit de zin gebruiken.

Dus omwisselen of not toevoegen:

WE ARE AT SCHOOL .

ARE we at school?

We AREN'T / ARE NOT at school.

MAAAAAR, LET OP!!!

Bij vragende en ontkennende zinnen ZONDER  het werkwoord BE kun je NIET 

het werkwoord uit de zin gebruiken.

Dus niet:

Walk you to school?

I walkn't to school.

VRAGENDE ZINNEN:

DO I WALK?

DO YOU WALK?

DOES HE WALK?

DOES SHE WALK?

DOES IT WALK?

DO WE WALK?

DOTHEY WALK?

ONTKENNENDE ZINNEN:

I DON'T WALK

YOU DON'T WALK

HE DOESN'T WALK

SHE DOESN'T WALK

IT DOESN'T WALK

WE DON'T WALK

THEY DON'T  WALK

NA DOES/DOESN'T KOMT DUS ALTIJD HET HELE WERKWOORD!!

NIET: HE DOESN'T LIKES THE GIRL

WEL: HE DOESN'T LIKE THE GIRL

NIET: DOES THE BOY WATCHES NETFLIX?

WEL: DOES THE BOY WATCHNETFLIX? 

Vul de juiste vorm in.
Sandy _____ (buy - not) a lot of clothes.

1. buys
2. doesn't buys
3. doesn't buy
4. buys not

Vul de juiste vorm in:
___ Jake ___ (sell) his car this week?

1. Does... sells
2. Does... sell
3. sells
4. sell

Vul de juiste vorm in.
Their friends _____ (go - not) to the park.

1. go not
2. don't go
3. goen't
4. doesn't go

Vul de juiste vorm in.
She _______ (is - not) on holiday on a tropical island.

1. isn't
2. is not
3. doesn't is
4. don't is

Vul de juiste vorm in.
____ on time this morning?

1. Does I am
2. I am
3. Do I am
4. Am I

Vulde juiste vorm in.
_____ (play) with its bone?

1. Plays the dog
2. Does the dog play
3. Play the dog
4. Do the dog play

Maak VRAGEND:
He is at school now.
(met een hoofdletter en een vraagteken!)

Maak VRAGEND:
I am on holiday in England.
(met hoofdletters (ook I) en vraagteken)

Maak ONTKENNEND:
Eric visits his grandpa.
(Met hoofdletter en punt)

Maak ONTKENNEND:
They are on the beach.
(Met hoofdletter en punt)

Maak VRAGEND:
I learn enough for my English test.
(met hoofdletter en vraagteken)

Last one. Maak VRAGEND:
My mom and dad go to a restaurant.
(met hoofdletter en vraagteken)

Ik snap hoe ik vragen maak in het Engels.

Ik snap hoe ik ontkenningen maak in het Engels.

Let's get to work

Vragen maken:

p. 109 

Exercise: 31, 32

Ontkenningen:

p. 110-111

Exercise: 33c, 34, 

Maak de opdrachten-> klaar? Woordjes p. 130-131 leren of via slimstampen