Licht

Licht
6.2
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Licht
6.2

Slide 1 - Slide

Licht les 1
Doelen:
6.2.1 Je kunt de kenmerken van positieve en negatieve lenzen uitleggen.
6.2.a. Je kunt het brandpunt en de brandpuntafstand bepalen van een positieve en van een negatieve lens.
6.2.b. Je kunt de lenssterkte berekenen met de formule S=1/f

 






Slide 2 - Slide

Planning
  1. Wat weet je nog van de vorige les?
  2. H6.2 doorbladeren
  3. Nieuwe stof: Holle en bolle lenzen, Sterkte berekenen
  4. Maakwerk
  5. Evaluatie

Slide 3 - Slide

Hoe wordt straling in de praktijk gebruikt?

Slide 4 - Open question

Wat is het belangrijkste argument tegen kernenergie?

Slide 5 - Open question

Wat is het belangrijkste argument vóór kernenergie?

Slide 6 - Open question

demo lenzen
holle en bolle loep

Slide 7 - Slide

Bolle lenzen
Een positieve lens is in het midden dikker dan aan de rand

Een bolle lens noem je ook wel een positieve lens.

Slide 8 - Slide

een positieve lens
Een positieve (bolle) lens heeft een convergente werking.

De lichtstralen gaan naar elkaar toe.
Er ontstaat een brandpunt.

Slide 9 - Slide

Holle lenzen
Een holle lens noem je ook wel een negatieve lens

Een negatieve lens is in het midden dunner dan aan de rand.

Slide 10 - Slide

Holle lens
  • Divergente werking (lichtstralen worden van elkaar af gebogen).
  • "Virtueel brandpunt"
  • Negatieve lens

Slide 11 - Slide

Dioptrie
  • We drukken de lenssterkte van brillen en lenzen uit in Dioptrie.
  • Het symbool van de grootheid is S en van de eenheid dpt.
  • We kunnen de dioptrie uitrekenen met de volgende formule:
  • S = 1/f (met f in meters)
  • Grootheid: Lenssterkte, S
  • Eenheid: Dioptrie, dpt

Slide 12 - Slide

Aantekening 1 paragraaf 6.2
Tabel met bolle en holle lens (+/-, werking)

Tekenen lenzen hol en bol met lichtstralen

Slide 13 - Slide

Aantekening 1 paragraaf 6.2
Het brandpunt (F) is het punt waar de lichtbundels samenkomen. De brandpuntafstand (f) is de afstand tussen de lens en F in meters. Hoe sterker de lens hoe groter de lichtbreking en dus hoe kleiner de f. De lenssterkte (S ) van de lens bepaal je met de formule: S = 1 / f 
De eenheid van S is dioptrie (dpt).


Slide 14 - Slide

Oefenopdracht
f= 0,2 m
Bereken de lenssterkte met behulp van het stappenplan.

Slide 15 - Slide

Huiswerk
lz 6.2
m. 1 uit 6.2 

Slide 16 - Slide

Evalueren

Slide 17 - Slide

Wat is een bolle lens?
A
een negatieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
B
een negatieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand
C
een positieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
D
een positieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand

Slide 18 - Quiz

Met een bolle lens maak je een
A
evenwijdige stralenbundel
B
divergerende stralenbundel
C
convergerende stralenbundel

Slide 19 - Quiz

Welke lens is een bolle lens?
A
A
B
B
C
C
D
E

Slide 20 - Quiz

Is dit een bolle of een holle lens?
A
Bolle
B
Holle

Slide 21 - Quiz

Een bolle lens heeft een brandpuntsafstand van 0,25 m. Bereken de lenssterkte in dpt.

Slide 22 - Open question

Les 2

Slide 23 - Slide

Proef lenzenbreking

Slide 24 - Slide

Les 3

Slide 25 - Slide

Licht les 3
Doelen:
6.2.2 Je kunt de voorwerpsafstand en beeldafstand beschrijven.
6.2.3 Je kunt de beeldafstand van een lens bepalen door middel van een constructie met twee constructiestralen.
6.2.c. Je begrijpt bij welke toepassingen lenzen worden gebruikt.
6.2.d. Je begrijpt dat er een verband is tussen de voorwerpsafstand en de beeldafstand en de grootte van het voorwerp en het beeld.



 






Slide 26 - Slide

Planning
  1. Wat weet je nog van de vorige les?
  2. Nieuwe stof 
  3. Maakwerk
  4. Evaluatie

Slide 27 - Slide

Wat is een bolle lens?
A
een negatieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
B
een negatieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand
C
een positieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
D
een positieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand

Slide 28 - Quiz

Met een bolle lens maak je een
A
evenwijdige stralenbundel
B
divergerende stralenbundel
C
convergerende stralenbundel

Slide 29 - Quiz

Welke lens is een bolle lens?
A
A
B
B
C
C
D
E

Slide 30 - Quiz

Is dit een bolle of een holle lens?
A
Bolle
B
Holle

Slide 31 - Quiz

Een bolle lens heeft een brandpuntsafstand van 0,25 m. Bereken de lenssterkte in dpt.

Slide 32 - Open question


Welke werking heeft lens a en is deze positief of negatief ?
A
convergerende werking positieve lens
B
convergerende werking negatieve lens
C
divergerende werking positieve lens
D
divergerende werking negatieve lens

Slide 33 - Quiz


Welke werking heeft lens b en is deze positief of negatief ?
A
convergerende werking positieve lens
B
convergerende werking negatieve lens
C
divergerende werking positieve lens
D
divergerende werking negatieve lens

Slide 34 - Quiz


Welke werking heeft lens c en is deze positief of negatief ?
A
convergerende werking positieve lens
B
convergerende werking negatieve lens
C
divergerende werking positieve lens
D
divergerende werking negatieve lens

Slide 35 - Quiz

Afbeelden met licht
Afbeelden met licht
Met een positieve lens kan je achter de lens een beeld van een voorwerp voor de lens projecteren.

Slide 36 - Slide

constructiestralen construeren
De lens veroorzaakt een beeld van het voorwerp. De constructiestralen geven aan waar dat beeld is (ten opzichte van de lens en het voorwerp).

Slide 37 - Slide

Aantekening 2 paragraaf 6.2
Constructiestralen tekenen


Slide 38 - Slide

Huiswerk
Oefenstencil en m.2 t/m 9 uit 6.2

Slide 39 - Slide

Evalueren

Slide 40 - Slide

Hoeveel constructiestralen zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 41 - Quiz

Welke lichtstraal is geen constructiestraal ?
A
De lichtstraal door het optisch midden
B
De lichtstraal door het brandpunt
C
De lichtstraal naar de bovenkant van de lens
D
De lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas

Slide 42 - Quiz

Hoeveel constructiestralen moet je tekenen om de plek van het beeld te kunnen bepalen
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 43 - Quiz

In het figuur hiernaast zie je hoe een reëel beeld is gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen gebruik je als constructiestralen?

A
lichtstraal 1 en lichtstraal 3
B
lichtstraal 1 en lichtstraal 4
C
lichtstraal 2 en lichtstraal 3
D
lichtstraal 2 en lichtstraal 4

Slide 44 - Quiz