3.3 Breuken

3.3 Breuken
1 / 33
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slide and 2 videos.

Items in this lesson

3.3 Breuken

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Wat is de noemer in deze breuk?

A
2 en 5
B
2
C
5
D
Geen van beide

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de teller in deze breuk?

A
8 en 20
B
8
C
20
D
Geen van beide

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je - in de breuk?
52
A
streep
B
weet ik niet
C
breukstreep
D
min

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een breuk?
A
Iets wat gebroken is.
B
Dat is een deel van iets (deel van een geheel).
C
Iets om te eten.
D
Dat bestaat niet.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Ik vereenvoudig de breuk .... zo veel mogelijk.

De breuk wordt dan
A
1/2
B
2/3
C
3/7
D
6/14

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke breuk is dit?

A
3/6
B
3/5
C
2/4
D
2/5

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Als twee breuken dezelfde noemer hebben, dan is de breuk met de grootste teller de grootste breuk.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welke breuk is dit?

A
1/5
B
5/1
C
1/6
D
6/1

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Kijk naar de breuk.

Welke breuk ontstaat er als je de hele getallen uit de breuk haalt?
A
5 ⁸/₉
B
⁸/₉
C
⁴⁵/₉
D
5 ³/₉

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor soort breuk is dit?
A
echt
B
onecht
C
gemengd

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor soort breuk is dit?
A
echt
B
onecht
C
gemengd

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Maak van de onechte breuk 9/4 een gemengde breuk
A
2 3/4
B
1 5/4
C
2 1/4
D
2 1/9

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Ik vereenvoudig de breuk
hiernaast zo veel mogelijk.

De breuk wordt dan ....
A
21
B
32
C
73
D
76

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Welke van de twee breuken is een gelijknamige breuk?
A
B

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de noemer van een breuk?
A
het bovenste getal
B
het onderste getal
C
een breuk heeft geen noemer
D
noemer wat is dat?

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Ik vereenvoudig de breuk ..... zo veel mogelijk.

De breuk wordt dan
A
1/11
B
1/5
C
5/10
D
2/5

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat is in deze breuk de noemer?
A
3
B
2
C
5
D
6

Slide 20 - Quiz

Weten ze wat het begrip noemer is?
Wat is in deze breuk de noemer?
A
3
B
2
C
5
D
6

Slide 21 - Quiz

Weten ze wat het begrip noemer is?
Welke breuk is gelijke breuken aan
64
A
52
B
126
C
32
D
43

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Ik vereenvoudig de breuk ..... zo veel mogelijk.

De breuk wordt dan
A
1/10
B
1/5
C
5/10
D
2/5

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Welke breuk is dit?

A
3/6
B
3/5
C
2/4
D
2/5

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welke breuk is dit?

A
1/5
B
5/1
C
1/6
D
2/6

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Als 2 breuken dezelfde noemer hebben, dan is de breuk met de grootste teller , de grootste breuk.
A
waar
B
breuken kunnen niet dezelfde noemer hebben
C
niet waar
D
de breuk met de grootste teller is altijd de grootste breuk.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Welke breuk is dit?
A
2/5
B
3/5
C
5/3
D
2/3

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welke breuk is dit?
A
7/8
B
1/8
C
1/7
D
7/7

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Breuken bestaan uit...
A
Boven en onder
B
Teller en noemer
C
Naam en achternaam
D
Vier cijfers

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je een breuk?
A
0,15
B
0,0754
C
2/5
D
33

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je deze breuk?
A
kwart
B
half
C
driekwart
D
hele

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je deze breuk?
A
kwart
B
half
C
driekwart
D
hele

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Welke breuk is dit?

A
7/10
B
3/9
C
6/9
D
10/7

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions