This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
schrijven heeft een doel
Slide 1 - Slide
doel 1: informatie geven
Slide 2 - Slide
haal de informatie uit de tekst
Slide 3 - Slide
haal de informatie uit de tekst
start bij A
neem de eerste rechts
neem de eerste rechts
neem de tweede rechts
neem de tweede rechts
je bent bij B
Slide 4 - Slide
Haal informatie uit het plaatje en uit de tekst
de reeks is:
7 - 10 - 13 - 16 - 19 - ?
wat komt er bij het vraagteken?
Slide 5 - Slide
andere doelen van een tekst
1. informatie geven
2. activeren (= iemand iets laten doen)
3. je mening geven (of overtuigen)
4. amuseren (= iemand plezier geven)
5. je gevoel uitdrukken (= zeggen wat je voelt)
verslag
advertentie
meningtekst
verhaal/boek
kaartje
Slide 6 - Slide
Mijn naam is Carmen Rolan. Ik ben 15 jaar. Ik ben geboren in Argentinië, maar sinds 2 jaar woon ik in Nederland. Ik spreek Spaans en Nederlands.
A
een mening
B
een verhaal
C
informatie
D
felicitatie
Slide 7 - Quiz
Een vrouw zegt tegen de dokter: "mijn man denkt dat hij een vliegtuig is." De dokter zegt: "ik kan hem alleen helpen, als hij zelf bij mij komt." De vrouw zegt: "dat wil hij wel, maar hij kan hier niet landen...."
A
informatie geven
B
activeren
C
gevoel uitdrukken
D
amuseren
Slide 8 - Quiz
AANBIEDING deze week 4 kilo appels voor 5 euro op = op!
A
activeren
B
amuseren
C
mening geven
D
informatie geven
Slide 9 - Quiz
Hartelijk gefeliciteerd met je 16e verjaardag!
A
amuseren
B
activeren
C
gevoel uitdrukken
D
informatie geven
Slide 10 - Quiz
Waarom ga je niet op een Nederlandse voetbalclub? Dan moet je wel Nederlands praten en leer je de taal sneller.
A
informatie geven
B
activeren
C
gevoel uitdrukken
D
mening geven
Slide 11 - Quiz
de doelen 2-3-4-5 komen een andere keer aan de beurt
Slide 12 - Slide
we gaan werken met teksten
deze les vooral teksten die informatie geven
Slide 13 - Slide
Formeel < > informeel
Slide 14 - Slide
Wat is een voorbeeld van formeel taalgebruik?
A
Jo! gast fijn je weer te zien!
B
He Henk, ga je naar de winkel?
C
Bedankt voor uw mail.
D
Groetjes..
Slide 15 - Quiz
Formeel taalgebruik
A
zakelijk taalgebruik
B
dagelijks taalgebruik
Slide 16 - Quiz
Wat is de juiste aanhef en afsluiting?
A
Geachte meneer Rutte,
Met vriendelijke groet,
B
Hallo Mark,
Groeten,
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Video
A
formeel
B
informeel
Slide 19 - Quiz
Groetjes,
A
formeel
B
informeel
Slide 20 - Quiz
Doei!
A
formeel
B
informeel
Slide 21 - Quiz
De naam van de man is Kees de Wit Welke is correct?
A
Geachte heer de Wit,
B
Geachte heer de Wit
C
Geachte heer De Wit,
D
Geachte heer De Wit
Slide 22 - Quiz
Geachte heer De Wit,
A
informeel
B
formeel
Slide 23 - Quiz
Welke is correct?
A
Met vriendelijke groetjes,
B
Met groeten,
C
met vriendelijke groet,
D
Met vriendelijke groeten,
Slide 24 - Quiz
Met vriendelijke groet,
A
formeel
B
informeel
Slide 25 - Quiz
Je schrijft een klachtenbrief
A
informeel
B
formeel
Slide 26 - Quiz
Denk aan uw bagage bij het verlaten van de trein. Formeel of informeel?
A
formeel
B
informeel
Slide 27 - Quiz
Hopelijk heb ik u voldoende geïnformeerd. Formeel of informeel?
A
formeel
B
informeel
Slide 28 - Quiz
Formeel taalgebruik
- Voor mensen die je niet kent of die ouder zijn dan jij.
- Bij een zakelijk gesprek of een zakelijke brief.
* U - uw
* Geachte heer/mevrouw,
* Hoogachtend,
* Met vriendelijke groet,
* Let op: briefconventies en witregels bij brieven
Slide 29 - Slide
Informeel taalgebruik
- Voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten
* jij
* Lieve, Voor, Hoi,
* Groetjes, Liefs,
* Let op: witregels bij brieven
Slide 30 - Slide
Informeel en formeel taalgebruik
Slide 31 - Slide
de leesopdracht
je krijgt twee teksten, het zijn twee brieven
de eerste brief is informeel: een goede vriend van je logeert in de vakantie bij een oom en tante in Spanje
de tweede brief is formeel: op school krijg je een brief mee voor thuis