Poëzie H5

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Nu volgt een gedicht...
Luister goed en lees mee

Slide 3 - Slide

Waar gaat het over denk je?
In een huid die nog zacht is van de ochtend
liggen wij in het schip van je kamer
door de ramen weten we de zee 
van gras, raven weven een kleed 
van gekras, dat wij deze dag zullen dragen
(Tsjitske Jansen)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Beeldspraak
a. De vergelijking met ‘als’ 
b. De vergelijking zonder ‘als’ (ook ‘asyndetische vergelijking’ genoemd)
c. De vergelijking met ‘van’
d. De metafoor 
e. De synesthesie
f. De metonymia 





Slide 8 - Slide

Vergelijking

Slide 9 - Slide

Personificatie

Slide 10 - Slide

Metafoor

Slide 11 - Slide

Synesthesie

Slide 12 - Slide

metonymia

Slide 13 - Slide

Beeldspraak
Zo lek als een.................................
Een waarheid als een ........................
Afgaan als een  ..................................
Stelen als de ...................................
Zwijgen als het ..............................
Zo wit als een ...........................
Lachen als een .......... met ......................
Beven als een .................................

Slide 14 - Slide

Beeldspraak
Zo lek als een                         mandje 
Een waarheid als een        koe 
Afgaan als een                      gieter 
Stelen als de                          raven 
Zwijgen als het                     graf
Zo wit als een                        doek / lijk
Lachen als een                     boer   met    kiespijn 
Beven als een                        riet / espenblad

Slide 15 - Slide

Beeldspraak
Vergelijking: vergelijking met van/als  object en  beeld
Metafoor: alleen het beeld wordt genoemd; het object wordt weggelaten
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd. (Wordt menselijke eigenschappen toegedicht)

Slide 16 - Slide

Beeldspraak
Metonymia: een gedeelte van het object (een kenmerk) wordt genoemd
Synesthesie: 2 zintuiglijke ervaringen worden naast elkaar gebruikt

Slide 17 - Slide

Gebruik de volgende woorden als metafoor in een zin:
zwijnenstal
reus
kleerkast
hormonen
timer
2:00

Slide 18 - Open question

Gebruik de volgende woorden in een zin met personificatie:
ruisen, fluisteren, zingen, razen, springen
timer
2:00

Slide 19 - Open question

Bedenk een vorm van beeldspraak met:
een dier
een boom
een kleur
timer
2:00

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Link

Beeldspraak
  • Vergelijking
  • metafoor
  • personificatie
  • metonymia
  • synesthesie

Slide 22 - Slide

Beeldspraak
  • synesthesie   ( het is buiten bitter koud)
                                            (2 zintuigen door elkaar)

Slide 23 - Slide

Beeldspraak
Vergelijking: vergelijking met van/als  object en  beeld
Metafoor: alleen het beeld wordt genoemd; het object wordt weggelaten
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd. (Wordt menselijke eigenschappen toegedicht)

Slide 24 - Slide

Beeldspraak
Metonymia: een gedeelte van het object (een kenmerk) wordt genoemd
Synesthesie: 2 zintuiglijke ervaringen worden naast elkaar gebruikt

Slide 25 - Slide

Vergelijking

Slide 26 - Slide

Stijlfiguren

Trucjes met taal die je gebruikt om ergens de nadruk op te leggen.


Stijlfiguren zijn dus niet per se figuurlijk taalgebruik (het kan wel).

Slide 27 - Slide

Tegenstelling (anthithese)

Tegengestelde zaken zijn naast elkaar gezet.


arm-rijk

dood-levend

Slide 28 - Slide

Herhaling (repetitio)
Je gebruikt twee keer hetzelfde woord.

Geld, geld is het enige wat hem bezig houdt.
Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!
Waar, o waar heb ik dat nu opgeslagen?

Slide 29 - Slide

Paradox

Schijnbare tegenstelling. Het lijkt tegengesteld maar het is het niet.


Het helaal is oneindig maar het dijt toch uit.

Zeg nooit nooit


Slide 30 - Slide

Opsomming (enumeratie)
Wordt gebruikt om iets te benadrukken. Meestal zit er in de opsomming een climax of anticlimax. Minimaal 3 opsommingen.
‘Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje.’

Slide 31 - Slide

Parallellisme

Zinnen verlopen op dezelfde manier. Vaak beginnen ze hetzelfde.


Laten de vogels protesteren

 tegen de branding tegen het schuim

 tegen de vliegende vissen



Slide 32 - Slide

Pleonasme


Eigenschap noemen die datgene altijd heeft.


Witte sneeuw

Ronde cirkel

Slide 33 - Slide

Tautologie

Je noemt een aantal keer woorden met dezelfde betekenis (synoniemen)


Klimmen en klauteren

Schots en scheef

Maar echter

Slide 34 - Slide

Overdrijving (hyperbool)

Iets wordt grote gemaakt dan het in werkelijkheid is.


Ik ga dood van de honger.

Slide 35 - Slide

Understatement
- Understatement
Je drukt iets opzettelijk zwakker uit dan het in werkelijkheid is. Je wilt daarmee juist sterker overkomen.
Tegenovergestelde van een hyperbool.

  1. Arjen Robben kan een aardig balletje trappen. ‏
  2. Als je een één voor de toets hebt gehaald, zul je wel een paar foutjes hebben gemaakt.













Slide 36 - Slide

Eufemisme
Een woord, zinsdeel of hele zin waarmee iets mooier of vriendelijker wordt voorgesteld dan het in werkelijkheid is.

Het wordt gebruikt om de negatieve gevoelens te verbergen.

Bijvoorbeeld: heengaan – overlijden
Werkzoekend of baanloos – werkloos
Het kleinste kamertje - wc

Slide 37 - Slide