HIN klas 3tb Meer dan lezen: tekstverbanden en signaalwoorden les 2

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Fijn dat je er bent!
Pak je boek voor op blz 10/11, pak je schrift, 
je etui met een 
pen, 
je iPad/laptop en log in op deze LessonUp. 

 



timer
3:00

Slide 2 - Slide

Vandaag
  • Herhaling tekstverbanden en signaalwoorden
  • Huiswerk nakijken 

  • Opdrachten maken 
  • Vragen stellen
  • Afsluiting

Slide 3 - Slide

Lesdoel:


Je leert tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden. 

Slide 4 - Slide

Herhaling leerjaar 2
Noem 2 signaalwoorden die horen bij het tekstverband 'opsomming.'

Slide 5 - Open question

Vroeger, later en nu zijn signaalwoorden die horen bij het tekstverband:
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
voorbeeld
D
uitleg

Slide 6 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband 'voorbeeld of uitleg?'
A
dus
B
intussen
C
ook
D
zoals

Slide 7 - Quiz

De volgende tekstverbanden ken je al uit klas 1 en 2. 

Slide 8 - Slide

Je leert nu drie nieuwe tekstverbanden en signaalwoorden die daarbij horen. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Zijn er nog vragen?

Slide 11 - Mind map

Huiswerk nakijken
Pak je boek en je schrift

We gaan het huiswerk nakijken.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

timer
6:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Oefenen
WAT?
Ga naar blz 14. Maak opdracht 5, 6, 7 en 8 (boek blz. 14, 15 en 16 of online)
HOE?
Dit is je huiswerk voor de volgende les, na de vakantie.
HULP?
Gebruik de theorie van blz. 10.
KLAAR?
Klaar?
Verbeter je antwoorden van opdracht 1 t/m 4. 
timer
11:00

Slide 23 - Slide

DOEL
- Teksten op verschillende manieren lezen & het onderwerp bepalen.

Slide 24 - Slide

Hoe goed beheers je het lesdoel /
de lesdoelen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Heb je het lesdoel gehaald?
Leg je antwoord uit

Slide 26 - Mind map

Heb je een vraag?

Slide 27 - Slide

Oefenen
WAT?
Ga naar blz 10-12
Maak opdracht 1 t/m 4.
HOE?
In je schrift en boek. 

Alleen en in stilte.
HULP?
Steek je vinger op, de docent komt bij je.
KLAAR?
Maak opdracht 5 en de oefenzinnen van elk groepje. 
timer
11:00

Slide 28 - Slide

Heb je een vraag?

Slide 29 - Slide

Fijne dag. Tot morgen: PWS en Techniek Tastbaar (LOB) 

Slide 30 - Slide

In deze les:
  • Het huiswerk controleren
     (Cursus 1: Meer dan lezen, online, opdracht 1).
  • Uitleg tekstverbanden & signaalwoorden
  • Opdracht maken
  • Afronden

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

De volgende verbanden ken je al...

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

 Het chronologisch verband
  • De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde     beschreven
  • Let op de volgende signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst daarna, vervolgens, nadat en dadelijk
  • Let ook op jaartallen!
  • Voorbeeld:
     Vroeger hield ik niet van spruitjes, maar nu ben ik er dol op.

Slide 38 - Slide

Het toelichtend verband

  • Een toelichtend verband geeft aan dat er extra
     informatie over het onderwerp volgt, vaak in de vorm van
     een voorbeeld.
  • Signaalwoorden die hierbij passen zijn: zoals,
     bijvoorbeeld, denk aan, neem nou etc. 
  • Voorbeeld:

'Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals: Aruba, Spanje & Mexico.'

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband

Slide 41 - Quiz

Tekstverband = toelichtend
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 42 - Drag question

Welk verband herken je in de laatste zin van alinea 3?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 43 - Quiz

De volgende verbanden komen er nieuw bij...

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Redengevend verband
  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets
     doet of vindt.
  • Signaalwoorden hierbij zijn: omdat, daarom, dus, want, de  reden hiervoor is, dankzij.
  • Voorbeeld:
    'Meneer Peterson doet altijd erg lang over zijn uitleg, om die reden is hij mijn minst favoriete docent.'

Slide 47 - Slide

Soms geeft de docent op vrijdag huiswerk voor maandag, waardoor mijn weekendplannen in het water vallen.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 48 - Quiz

De docent is vandaag ziek. De les gaat dus niet door.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 49 - Quiz

Ik wil heel graag een voldoende halen, want dan krijg ik van mijn vader een tientje.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 50 - Quiz