Grammatica zinsontleding - les 1

Grammatica 
Welkom! 
Ga zitten volgens de plattegrond. 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica 
Welkom! 
Ga zitten volgens de plattegrond. 

Slide 1 - Slide

- Regels in de klas 

- Lesdoelen doornemen 

-  Verschil zinsontleding en woordsoorten benoemen

- Mindmap maken 

- Maken: opdr. 1 en 2 (p. 19 - 20) 

- Evaluatie 

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les
  • heb je alle zinsdelen uit jaar 2 herhaald;
  • kun je die zinsdelen benoemen in een zin;
  • kun je vertellen wat de kenmerken van een bijstelling zijn;
  • kun je de bijstelling benoemen in een zin. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Mindmap
  • Je maakt visuele aantekeningen in plaats van uitgeschreven tekst.
  • Dit past beter bij hoe onze hersenen werken. 
  • Je verbindt woorden met lijnen, pijlen en symbolen voor relaties.
  • Kleurgebruik en afbeeldingen maken je mindmap compleet. 

Slide 5 - Slide

Opdracht: mindmap maken
  • Maak een mindmap van de zinsdelen die je vorig jaar hebt geleerd. 
  • Zet in het midden: Grammatica - Zinsontleding. 
  • Bedenk bij ieder zinsdeel één voorbeeldzin.  
  • Als de timer afgaat, vraag ik een aantal van jullie om je mindmap toe te     lichten.
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Even nabespreken...

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Stappenplan zinsontleding
1.  Zoek het werkwoordelijk gezegde (PV + INF + VDW)
2. Knip de zin in zinsdelen
3. Zoek het onderwerp (WIE?)
4. Zoek het lijdend voorwerp (WAT?)
5. Zoek het meewerkend voorwerp (AAN/VOOR WIE?)
6. Zoek de bijwoordelijke bepaling (WANNEER, WAAROM, HOE)

Slide 9 - Slide

Stap 1: Werkwoordelijk gezegde (WWG)
Zet alle werkwoorden in een zin bij elkaar. 
Voorbeeld: Johan heeft een cadeau gekregen

Soms staat voor het hele werkwoord het woord te of aan het
Deze woorden horen ook bij het werkwoordelijk gezegde.
Voorbeelden
De docent vraagt mij zijn vraag te beantwoorden
Zij is op het veldje aan het voetballen

Slide 10 - Slide

Zinsdelen
De delen waaruit een zin bestaat, noem je zinsdelen
Een zinsdeel kan uit één woord of uit meer woorden bestaan. 

Elk zinsdeel heeft een aparte betekenis
Het laat bijvoorbeeld weten wie iets doet, wat er gebeurt, met wie iets gebeurt, wanneer iets gebeurt, waar iets gebeurt of hoe iets gebeurt. 

Om ervoor te zorgen dat de lezer de betekenis van het zinsdeel begrijpt, staan de woorden van een zinsdeel bij elkaar. 

Slide 11 - Slide

Stap 2: Knip de zin in zinsdelen
Zet strepen rond alle zinsdelen in de zin. 
Hulpmiddel: Je kunt een zinsdeel in zijn geheel voor de PV zetten.

De debutant | scoorde | drie keer | in zijn eerste wedstrijd.
Drie keer | scoorde | de debutant| in zijn eerste wedstrijd.
In zijn eerste wedstrijd | scoorde | de debutant | drie keer.


Slide 12 - Slide

Stap 3: Onderwerp (OND)

Het onderwerp geeft aan WIE iets doet of WAT er gebeurt.
  1. Schrijf het werkwoordelijk gezegde van de zin op. 
  2. Stel de vraag: Wie of wat + gezegde? 
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de zin. 

Voorbeeld
Op Valentijnsdag | gaf | Bram | zijn vriendin | in Parijs I een prachtige ring.

Slide 13 - Slide

Stap 4: Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat of de persoon die nodig is om de handeling uit te voeren. 
Het lijdend voorwerp maakt de handeling mee zonder zelf iets te doen. 

WIE/WAT + WWG + OND --> LV (Wie ondergaat het?)
Op Valentijnsdag | gaf | Bram | zijn vriendin | in Parijs I een prachtige ring.

Slide 14 - Slide

Stap 5: Meewerkend voorwerp (MV) 
Het meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin het werkwoord (de handeling) aangeeft:
iemand geeft of vertelt iets aan iemand.
De persoon die ontvangt, noem je het meewerkend voorwerp.

AAN WIE/WAT + WWG+ OND LV --> de ontvangende partij
Op Valentijnsdag | gaf | Bram zijn vriendin | in Parijs I een prachtige ring.

Slide 15 - Slide

Stap 6: Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Dit is de prullenbak van de zinsdelen!
Dit zijn alle zinsdelen die overblijven nadat je stap 1 t/m 6 hebt gevolgd.
Stel jezelf de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe en waarmee?
Het antwoord op al deze vragen is de bijwoordelijke bepaling.


Op Valentijnsdag gaf I Bram I zijn vriendin in Parijs een prachtige ring.  

Slide 16 - Slide

Stap 7: Bijvoeglijke bepaling (bvb)

De bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel, maar een deel van een ander zinsdeel. De bijvoeglijke bepaling noemt een bijzonderheid, kenmerk of een eigenschap van een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel. De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan. Als de bijvoeglijke bepaling achter het zelfstandig naamwoord staat, begint hij met een voorzetsel. 

Op Valentijnsdag gaf I Bram I zijn vriendin in Parijs een prachtige ring.  
prachtige = een bvb bij ring

Slide 17 - Slide

Zelf aan de slag!
- Maak opdracht 3 en 4 (handout bijstelling blz. 73)
- Klaar? Ga verder met opdracht 5. 




Slide 18 - Slide

  • Huiswerk: handout bijstellling opdracht 4 en 5
  • Deadline fictieopdracht = 8 november 2021
  • Leesautobiografie en opdracht naar keuze (zie de ELO)
  • Zoek alvast een nieuw boek! 
     Voorwaarden fictie en minimaal niveau 1

Slide 19 - Slide