4.4 Hoe kijk je naar anderen?

4.4 Hoe kijk jij naar anderen?
1 / 18
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

4.4 Hoe kijk jij naar anderen?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • je bent op de hoogte van begrippen als stereotype, vooroordeel en discriminatie
  • Voor de pluriforme samenleving is het belangrijk dat we basisafspraken maken 
  • De overheid zorgt voor wetgeving om discriminatie tegen te gaan 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Tekst

Slide 5 - Slide

Urk is op de kaart het dorp dat beter een eiland had kunnen zijn. Want: "Zeer religieus. Zeer conservatief en zeer gesloten." De echte kaaskoppen zijn te vinden in het Noord-Hollandse Zaanstad. In Almere wonen de mensen die geen woning in Amsterdam kunnen veroorloven en Leiden is beter te omschrijven als corpsballenstad. Limburgers zijn nep-Belgen die in de illusie leven dat ze bergen hebben en, vraagt Victor zich af, wonen er überhaupt mensen in Drenthe?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Kijkopdracht
In de volgende slide ga je een filmpje kijken.

 Leg de situatie in dit videofragment uit. Gebruik in je uitleg de begrippen discriminatie en vooroordeel.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Leg de situatie in het filmpje uit. Gebruik in je antwoord de begrippen discriminatie en vooroordeel.

Slide 12 - Open question

Op het vwo zitten alleen maar nerds
A
Feit
B
Vooroordeel
C
Stereotype

Slide 13 - Quiz

Nederlanders zijn gierig
A
feit
B
vooroordeel
C
stereotype

Slide 14 - Quiz

Alle Surinamers komen altijd te laat.
Dit is...
A
Discriminatie
B
Stereotype
C
Feit

Slide 15 - Quiz

"Mohammed heeft Marokkaanse ouders, dus zal hij wel Moslim zijn."
A
vooroordeel
B
stereotype

Slide 16 - Quiz

Zijn de uitspraken een vooroordeel of stereotype?
1. “Jongeren zonder bijbaantje zullen wel lui en verwend zijn.”
2. “Benny zal wel arm zijn, want zijn ouders hebben geen auto.”
A
1 is een vooroordeel, 2 is een stereotype.
B
1 en 2 zijn vooroordelen.
C
1 is een stereotype, 2 is een vooroordeel.
D
1 en 2 zijn stereotypen.

Slide 17 - Quiz

Aan de slag!
  • nakijken 4.3
  • Maak 4.4 in je boek op blz. 105 t/m 107
  • blz. 111 invullen met behulp van de leerteksten

Slide 18 - Slide