De Nederlandse regering zendt troepen naar de kolonie Nederlands-Indië om daar na het einde van de Japanse bezetting de macht terug te krijgen. Willem Brandt, een voorlichter in dienst van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, schrijft in 1947:
De gevangenen die ons in handen vallen en die men nieuwsgierig beziet en uithoort zijn bezield met de meest fantastische opvattingen over de Nederlandse bedoelingen en methoden. Het zijn meestal jongens nog, opgevoed in blankenhaat, onder een Japans beheer, getraind in het
wapengeweld door Japanse deserteurs in het binnenland. Jongens vaak, die niet weten wat zij doen. (…) Dat zijn zij: de losgebroken horden, het schuim van het Indonesisch volk, de op drift geraakte bandeloze legers van een machteloze leiding, die de toegestoken hand van hulp en steun uit dom wanbegrip geweigerd heeft, gedreven door wilde fanatici, profiteurs en
bekrompen partijbonzen.