Samenvatting Hoofdstuk 5 Pincode

5.1 Koop jij op de markt?
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

5.1 Koop jij op de markt?

Slide 1 - Slide

Marketing
Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen



Slide 2 - Slide

Soorten Markten

  • Concrete markt= Plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld. 

  • Abstracte markt = een markt waar je niet fysiek / persoonlijk naar toe kan:

      Voorbeeld: woningmarkt

Slide 3 - Slide

Vraag en Aanbod
Aanbod op de markt is alles wat producenten te koop aanbieden.
Vraag op de markt gaat over alles wat mensen willen kopen.

Slide 4 - Slide

5.2 Wat wordt de prijs

Slide 5 - Slide

inkoop
verkoop

Slide 6 - Slide

5.2 Wat wordt de prijs? 
Vandaag leer je:

  • wat de inkoopprijs en de brutowinstopslag is
  • hoe je de verkoopprijs kunt berekenen

Slide 7 - Slide

5.2 Wat wordt de prijs?
  • Inkoopprijs €0,80 per muffin
Inkoopprijs:
de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt
  • Verkoopprijs €1,20 per muffin
Verkoopprijs:
de prijs die je als winkelier berekent voor je product (aan de consument)
  • Brutowinst €0,40

Slide 8 - Slide

5.2 Wat wordt de prijs? 
  • inkoopprijs
  • brutowinst  +
  • verkoopprijs

  • € 0,80
  • € 0,40  +
  • € 1,20

  • Brutowinst is meestal een % van de inkoopprijs
  • In ons voorbeeld is de brutowinstmarge 50%. Reken maar uit!!

Slide 9 - Slide

inkoopprijs
brutowinst  +
verkoopprijs

  • Je wilt op de kerstmarkt kerststukjes verkopen
  • De materialen hiervoor koop je in voor € 2,00 per kerststukje
  • Je wilt een brutowinstmarge van 75% van de inkoopprijs
  • Voor welke prijs ga je het kerststukje verkopen?

  • € 2,00
  • 2,00 : 100 x 75 = 1,50  € 3,50

5.2 Wat wordt de prijs? 

Slide 10 - Slide

5.2 Wat wordt de prijs? 
Afzet:
  • het aantal producten dat je verkoopt
  • bijvoorbeeld: 14 muffins
Omzet:
  • het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten
  • (de inhoud van de kassa!!)

Slide 11 - Slide

5.2 Wat wordt de prijs? 
Omzet:
  • je hebt 14 muffins verkocht
  • ze kosten € 1,20 per stuk
  • wat is je omzet?
  • 14 x 1,20 = € 16,80


omzet =  afzet  x  verkoopprijs
               (aantal)

Slide 12 - Slide

5.3 Belasting op shoppen.

Slide 13 - Slide

Verkoopprijs
  • Inkoopprijs
  • brutowinstmarge
    __________________ +
  • Verkoopprijs

Slide 14 - Slide

Consumentenprijs berekenen
  • Inkoopprijs
  • brutowinstmarge
__________________ +
  • Verkoopprijs
  • btw
__________________ +
  • Consumentenprijs   = prijs die wij in de winkel betalen

Slide 15 - Slide

Filmpje
Een filmpje van de eco-show over hoe je de btw kunt berekenen.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

5.4 Wat houd je over?

Slide 18 - Slide

Schema Nettoresultaat (overnemen)

Slide 19 - Slide

Omzet berekenen
GHC verkoopt warme sjaals. Na een dag heeft GHC 10 sjaals verkocht. De sjaals kosten € 3 per stuk. Bereken de omzet op die dag.

STAPPENPLAN UITWERKING:
  1. Omzet = afzet x verkoopprijs
  2. Afzet = 10 stuks
  3. Verkoopprijs = € 3
  4. Omzet = 10 x € 3 = € 30

Slide 20 - Slide

Inkoopwaarde
  • = het totale bedrag dat ik in de winkel betaal voor de inkoop van de producten
  • Bijvoorbeeld: ik koop tien sjaals in voor in totaal € 10

Slide 21 - Slide

Inkoopwaarde berekenen
In een maand heeft de bakker 400 kerstengeltjes ingekocht bij de moeder van een leerling. De kerstengeltjes kosten € 2,50 per stuk bij de moeder van een leerling. Bereken de inkoopwaarde voor de bakker.

STAPPENPLAN UITWERKING:
  1. Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs
  2. Afzet = 400
  3. Inkoopprijs = € 2,50
  4. Inkoopwaarde = 400 x € 2,50 = € 1.000


Slide 22 - Slide

Nettoresultaat berekenen
Het Wijkcentrum Malburg koopt kerstbrood in bij de bakker voor € 1.680.
Het wijkcentrum verkoopt in de maand december 800 kerstbroden voor
€ 2,40 per stuk.
De bedrijfskosten in de maand december zijn € 140 in totaal. 
Bereken het nettoresultaat voor het Wijkcentrum in december.
  1. Nettoresultaat = Brutoresultaat - bedrijfskosten
  2. Brutoresultaat = Omzet – Inkoopwaarde


Slide 23 - Slide

Netto resultaat berekenen (2)
Omzet =                  800 x € 2,40 = € 1.920         (afzet x verkoopprijs)
Inkoopwaarde = € 1.680                                       (afzet x inkoopprijs)
Brutoresultaat = € 1.920 - € 1.680 =€ 240 (omzet - inkoopwaarde)
Nettoresultaat =  € 240 - € 140 = € 100       (brutores. - bedrijfsk.)

Slide 24 - Slide

Vragen over hoofdstuk 5?

Slide 25 - Slide

Op een schaal van 1 tot 10 vond ik deze les en deze samenvatting een
010

Slide 26 - Poll

Hoe goed ben je voorbereid op de toets van volgende week?

Slide 27 - Poll