This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoofdstuk 6: Werktuigen
Slide 1 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
Terugblik op vorige les
Paragraaf 6.3
Zelfstandig aan de slag
vooruitblik toets
Slide 2 - Slide
Sleep de onderdelen van de hefboom naar de beste plek.
Draaipunt
Lange arm
Slide 3 - Drag question
Welke hefboom geeft de meeste kracht?
A
Hefboom A
B
Hefboom B
C
Hefboom C
D
geen van alle
Slide 4 - Quiz
Is de hefboom in evenwicht?
F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
Fl×ll=Fr×lr
A
De hefboom is in evenwicht.
B
De hefboom is niet in evenwicht.
Slide 5 - Quiz
A
De hefboom is in evenwicht
B
De hefboom is NIET in evenwicht
Slide 6 - Quiz
Leerdoelen
De leerlingen kunnen uitleggen hoe katrollen kunnen bijdragen aan het verlichten van de te leveren kracht.
De leerlingen kennen het principe van katrollen.
De leerlingen kunnen de regels die gelden bij werktuigen toepassen.
Slide 7 - Slide
Paragraaf 1.5
Krachten kunnen we dus vergroten en overbrengen met hefbomen, maar we kunnen daar ook katrollen voor gebruiken. Daarbij spelen 2 dingen. De kracht die je moet leveren en de afstand waarover je die kracht moet leveren.
Een kist van 100 kg 1 m omhoog tillen is makkelijker dan 9 m omhoog tillen.
Slide 8 - Slide
Paragraaf 1.5
Bij 1 vaste katrol (deze katrol hangt vast aan het plafond) veranderd alleen de richting van de kracht. Dat maakt het soms makkelijker om de kracht te leveren, maar kost niet minder kracht.
Slide 9 - Slide
Paragraaf 1.5
Als je meer katrollen hebt, ga je kijken naar hoe de kracht verdeeld is over de touwen.
Slide 10 - Slide
met een vast katrol kan je nooit meer tillen dan je eigen gewicht.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Peter heeft een grote tuinparasol. Voor het opentrekken zit er een takel in de parasol. De takel bestaat uit een losse en een vaste katrol.
Je ziet een afbeelding met de katrollen. Geef van elke katrol aan of het een losse of vaste katrol is.
A
Katrol 1 vast
Katrol 2 los
B
Katrol 1 vast
Katrol 2 vast
C
Katrol 1 los
Katrol 2 vast
D
Katrol 1 los
Katrol 2 los
Slide 12 - Quiz
Welke zin is niet waar over een vaste katrol?
A
Een vaste katrol zit meestal vast aan een muur of plafond.
B
Een vaste katrol verkleint de kracht om iets op te tillen.
C
Een takel kan meerdere vaste katrollen hebben.
Slide 13 - Quiz
De arbeid bij gebruik van een losse katrol neemt
A
Toe
B
Af
C
Blijft gelijk
Slide 14 - Quiz
Een man wil een zak veren van 60 kilo tillen door middel van een vast katrol, de man is zelf 58 kilo. Lukt het hem om de zak veren op te tillen met een vast katrol?
A
ja
B
nee
Slide 15 - Quiz
Vul de juiste woorden in:
Tijdens het ophijsen van een voorwerp verricht je ............................
Een losse katrol ............................ de benodigde kracht maar ............................ de afstand waarover het voorwerp word verplaatst.
De richting wordt hier ............................ veranderd.
Een vaste katrol ............................ de benodigde kracht en ............................ de afstand waarover het voorwerp wordt verplaatst. De richting wordt hier ............................ veranderd.
Arbeid
Halveert
verdubbelt
wel
Niet
Behoudt
Behoudt
Slide 16 - Drag question
4. Hieronder staan zinnen over katrollen en takels. Markeer de juiste antwoorden.
Goed
Fout
Hijsen met katrollen gaat gemakkelijker dan tillen.
Bij een vaste katrol verandert de richting van de kracht.
Bij een losse katrol heb je evenveel kracht nodig als bij een vaste katrol.
Een takel is een combinatie van twee of meer losse katrollen.
Bij een takel verandert de richting van de kracht en hoef je minder kracht te gebruiken.
Als je kracht spaart, moet je wel meer touw innemen.
Bij twee katrollen heb je twee keer zo weinig touw nodig.
Slide 17 - Drag question
Paragraaf 1.5
Leg in elk van de volgende situaties welke massa nodig is om alles in evenwicht te houden. Ga er hierbij vanuit dat de grootte van de spankracht in ieder touw constant is over de hele lengte. Verwaarloos hierbij de wrijving en de massa van de katrollen en touwen zelf.