10-12

1 / 53
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programme
récapitulation
nakijken le bilan
voorbereiden toets

Le programme d'aujourd'hui:
  • Pratiquer décrire une personne 
  • Pratiquer l'adjectif
Le but: à la fin de ce cours:

  • Je sais utiliser l'adjectif qualicatif
  • J'ai pratiqué avec "décrire une personne" 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Décris une personne
-groupe de 3 personnes

-décrire de tous les membres de ce groupe:
1) nom et nationalité
2) physique (yeux et cheveux)
3) caractère
4) autre caractère
5) famille/animal
6) une phrase original
timer
10:00
woensdag

Slide 5 - Slide

Décris une personne
Je hebt aan de opdracht voldaan als je:

1) alle groepsgenoten kunt beschrijven 
2) waarbij je alle kenmerken van de vorige slide noemt
3) waarbij je correct Frans gebruikt, grammaticaal maar zeker ook qua uitspraak
4) waarbij je praat zonder op te lezen, dus je kent wat je wil zeggen uit je hoofd

timer
10:00

Slide 6 - Slide

Décris une personne

stap 1: schrijf alle kenmerken zoals genoemd op van alle groepsleden. Gebruik hiervoor een woordenboek als je een woord niet kent. Let op: je moet een woord ook uit kunnen leggen! 
stap 2: Leer dat wat je gaat vertellen over de anderen in je groepje uit je hoofd.


timer
10:00

Slide 7 - Slide

Aishani
Amber
Ayoub
Bjørn,
Darshana
Dave
Dylan
Urjwan
Jia Yi
Jill
Kenji
Isis
Yuxuan
Yash
Luka
Mariam
Noa 
Romaisa
Rowan
Shenaya
Tanzhu
Tessa
Lakhsmi
Lina
Yasin

Slide 8 - Slide

L'adjectif qualicatif.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

PRATIQUER
Prends ton portable

Slide 11 - Slide

Waar zegt een bijvoeglijk naamwoord iets over:
A
Een ander bijvoeglijk naamwoord
B
Een bijwoord
C
Een zelfstandig naamwoord
D
Een werkwoord

Slide 12 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?
A
moyen
B
grand
C
porter
D
marron

Slide 13 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
qui
D
cher

Slide 14 - Quiz

In welk van deze zinnen staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ma tante habite à Paris.
B
Il veut acheter des vêtements.
C
Sa copine est très intélligente.
D
Au bout de la rue, il y a une boulangerie.

Slide 15 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord:
algemene regel
A
achter het zelfstandig nw
B
voor het zelfstandig nw

Slide 16 - Quiz

Welke bijvoeglijk naamwoord staat niet voor het zelfstandig naamwoord?
A
nouveau
B
petit
C
long
D
heureux

Slide 17 - Quiz

Hoe maak je een bijvoeglijk naamwoord 'vrouwelijk' ?
A
met een extra -e
B
met een extra -s
C
met 'la'
D
een bnw is altijd mannelijk

Slide 18 - Quiz

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk meervoud
A
s
B
se
C
x
D
es

Slide 19 - Quiz

Waarom zijn er uitzonderingen bij het bijvoeglijk naamwoord?
A
Omdat dat nou eenmaal zo is
B
Omdat de vorm anders kan zijn
C
Omdat zowel de vorm als de plaats anders kan zijn
D
Omdat de plaats anders kan zijn

Slide 20 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
J'ai les cheveux ...
A
blond
B
blonde
C
blonds
D
blondes

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Alyssa est très heureux
B
Alyssa est très heureus
C
Alyssa est très heureuse
D
Alyssa est très heureuxs

Slide 23 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 24 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: vrouwelijke vorm meervoud van 'Sportif'
A
Sportive
B
Sportives
C
Sportifs
D
Sportif

Slide 25 - Quiz

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures verts.
B
Elle porte les chaussures vert.
C
Elle porte les chaussures verte.
D
Elle porte les chaussures vertes.

Slide 26 - Quiz

wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Monique est très sportive
B
Monique est très sportifs
C
Monique est très sportif
D
Monique est très sportives

Slide 27 - Quiz

welk bijvoeglijk naamwoord is correct geschreven?
A
une autre histoire
B
une autree histoire
C
une autres histoire
D
une autre histoires

Slide 28 - Quiz

Wat is de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord "rouge" ?
A
rouge
B
rougee
C
rouges
D
rougée

Slide 29 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
J'aime les ... voitures.
A
rouges
B
bleu
C
sportifs
D
vieille

Slide 30 - Quiz

Kies de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord
A
La verte voiture
B
La vert voiture
C
La voiture verte
D
La voiture vert

Slide 31 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: mannelijk meervoud--> Sportif
A
Sportive
B
Sportives
C
Sportifs
D
Sportif

Slide 32 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Ses jeans est bleus.
B
Ses jeans sont bleus.
C
Sa jeans est bleu.
D
Ses jeans sont bleu.

Slide 33 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Les parents sont ...
A
Italien
B
Italienne
C
Italiens
D
Italiennes

Slide 34 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: Bon --> vrouwelijk meervoud
A
Bonne
B
Bons
C
Bonnes
D
Bones

Slide 35 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: grand?
A
Elle est une grand fille
B
Il a une grandes voiture
C
Elle a une grande chambre

Slide 36 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un jeans noire.
B
Il porte un jeans noir.
C
Il porte un jeans noirs.
D
Il porte un jeans noires.

Slide 37 - Quiz

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
la fille
B
blanc
C
quelle horreur
D
choisir

Slide 38 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord staat VOOR het zelfstandig naamwoord?
A
français
B
rouge
C
vieux
D
sportif

Slide 39 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un pull noire.
B
Il porte un pull noir.
C
Il porte un pull noirs.
D
Il porte un pull noires.

Slide 40 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord past zich aan aan een zelfstandig naamwoord.
Wat klopt?
A
Vrouwelijk enkelvoud: s
B
Mannelijk enkelvoud: e
C
Vrouwelijk meervoud: -es
D
Mannelijk meervoud: -es

Slide 41 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Marc a deux ... soeurs.
A
petite
B
petit
C
petites
D
petits

Slide 42 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.

Slide 43 - Quiz

Welk woord is GEEN bijvoeglijk naamwoord
A
petit
B
minuit
C
dernier
D
belle

Slide 44 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van bijvoeglijk naamwoorden in het Nederlands?
A
de, het, een
B
de tafel, het boek, het huis
C
groot, blauw, nieuw
D
Tom, Daan, Marian

Slide 45 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist vorm?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 46 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.

A
La petit chaise.
B
la petite chaise.
C
Les chaises petit.
D
Les chaises petitas.

Slide 47 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is negatief?
A
content
B
beau
C
adorable
D
casse-pied

Slide 48 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
J'ai les yeux
A
vert
B
verte
C
verts
D
bleus

Slide 49 - Quiz

Is alles wat betreft het bijvoeglijk naamwoord nu duidelijk?
A
nee
B
ja

Slide 50 - Quiz

Slide 51 - Slide

Huiswerk
Volgende les:
woensdag 8 december 

Pratiquer: décris une personne
Fais les exercices supplémentaires








Slide 52 - Slide

Slide 53 - Link