Woordenschat 2 beeldspraak klas 2 havo/vwo

Klas 2 havo/vwo          Woordenschat
Pak je spullen en begin vast met lezen! :)
timer
10:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Klas 2 havo/vwo          Woordenschat
Pak je spullen en begin vast met lezen! :)
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Programma
Lezen
Beeldspraak



Wat leer je vandaag?
Vergelijkingen, metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.

Slide 2 - Slide

Weektaak
Deze week hoofdstuk 2 woordenschat: blz. 62 t/m 65

Vwo: verplicht: 1, 2, 4, 6 
     Keus (kies 1): *7 of *8
Havo: verplicht: 2, 4, 6
      Keus (kies 1): *7 of *8 
  • In de laatste les van de week heb je alles af. 
  • Je laat dit ALTIJD aftekenen bij de docent. 
  • Je kijkt je eigen werk na.

Slide 3 - Slide

Tweetal: wat betekenen de onderstreepte woorden?

Noteer allebei het antwoord in je schrift.

1. Volgens mij is hij zo doof als een kwartel.

2. Toen die leuke jongen binnenkwam, kreeg het meisje een hoofd als een boei.

3. Jullie lijken wel een kleuterklas, zei de biologiedocent.


Zijn de uitspraken letterlijk of figuurlijk bedoeld?

Wat is het doel van figuurlijk taalgebruik?
Taal krachtiger maken en teksten aantrekkelijker maken.
timer
3:00

Slide 4 - Slide

Beeldspraak: drie soorten

1. vergelijking               2. metafoor                    3. personificatie

In een vergelijking staan TWEE dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het OBJECT (o) en het BEELD (b).


1. De inbreker (o) ging er als een haas (b) vandoor.

2. Die kamer van jou (o) is net een zwijnenstal (b).


Het object is iets uit de werkelijkheid (inbreker, kamer van jou). Tussen beeld en object is een overeenkomst: rommelig en vies.

Verbindingswoorden verbinden het object en beeld met elkaar: als een, lijkt wel een, zo ... als een etc.



Nu jullie:

3. Mijn opa is echt een beer van een vent.

4. Ik heb een geheugen als een vergiet.

Slide 5 - Slide

Beeldspraak: drie soorten

1. vergelijking               2. metafoor                    3. personificatie

Vervang het object helemaal door het beeld. Dan is het GEEN vergelijking, maar een METAFOOR.


Morgen moet je eindelijk die zwijnenstal (b) eens gaan opruimen.

Die kleuter (b) zit in 5vwo.


Alleen het beeld (b) is hier aanwezig en het object (o) is verdwenen.


Spreekwoorden zijn ook metaforen:

De appel valt niet ver van de boom = het kind lijkt erg op zijn ouders.

Slide 6 - Slide

Beeldspraak: drie soorten

1. vergelijking               2. metafoor                    3. personificatie

Met een personificatie stel je een LEVENLOOS ding voor als LEVEND persoon:

1. Het huis kreunde onder de windvlagen.

2. De zuchtende stoel kraakte.

3. Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.



Slide 7 - Slide

Beeldspraak

=

FIGUURLIJK TAALGEBRUIK



Onthoud:

Je bent altijd opzoek naar een OVEREENKOMST tussen het beeld en de werkelijkheid.

Slide 8 - Slide

Filmpje


1. Noteer een aantal vormen van beeldspraak (vergelijking, metafoor, personificatie) die je hoort in je schrift.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Doen
Ga aan de slag met je weektaak. 
Hulp: buurman/buurvrouw, groene theorie, internet.
Bladzijde 62-65
Vwo: verplicht: 1, 2, 4, 6
     Keus (kies 1): *7 of *8
Havo: verplicht: 2, 4, 6
      Keus (kies 1): *7 of *8 
Klaar? Kies: lezen, ander vak
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Om nog een voldoende te kunnen halen moest de jongen uit 2vwo praten als brugman.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 12 - Quiz

Om nog een voldoende te kunnen halen moest de jongen (o) uit 2vwo praten als brugman (b).


Object en beeld staan naast elkaar bij een vergelijking. Er is een overeenkomst: met grote overtuigingskracht praten

Slide 13 - Slide

Na het toneelstuk klapte de zaal nog vijf minuten.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 14 - Quiz

Na het toneelstuk klapte de zaal nog vijf minuten. 

'Iets' krijgt een menselijke eigenschap! -> PERSONIFICATIE

De zaal klapt niet, maar het publiek. 

Slide 15 - Slide

Je lijkt wel een kreeft.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking

Slide 16 - Quiz

Je lijkt wel een kreeft. 

Je bent zo rood als een kreeft.

Slide 17 - Slide