Beeldspraak: drie soorten
1. vergelijking 2. metafoor 3. personificatie
In een vergelijking staan TWEE dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het OBJECT (o) en het BEELD (b).
1. De inbreker (o) ging er als een haas (b) vandoor.
2. Die kamer van jou (o) is net een zwijnenstal (b).
Het object is iets uit de werkelijkheid (inbreker, kamer van jou). Tussen beeld en object is een overeenkomst: rommelig en vies.
Verbindingswoorden verbinden het object en beeld met elkaar: als een, lijkt wel een, zo ... als een etc.
Nu jullie:3. Mijn opa is echt een beer van een vent.
4. Ik heb een geheugen als een vergiet.