Getallen 1 t/m 1000 & vraagwoorden


Die Zahlen bis 1000


De getallen tot 1000
1 / 47
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson


Die Zahlen bis 1000


De getallen tot 1000

Slide 1 - Slide

Doel

Je kent al de getallen tot en met 100
Je kan de getallen tot 1000 schrijven

Slide 2 - Slide

Welke getallen kun
jij al in het Duits schrijven?
Schrijf ze hier op!

Slide 3 - Mind map

Getallen t/m 20

Slide 4 - Slide

Die Zahlen
1 eins
2 zwei
3 drei
4 vier
5 fünf
6 sechs
7 sieben
8 acht
9 neun
10 zehn
11 elf
12 zwölf
13 dreizehn
14 vierzehn
15 fünfzehn
16 sechzehn
17 siebzehn
18 achtzehn
19 neunzehn
20 zwanzig

Slide 5 - Slide

6
2
9
zwei
neun
sechs 

Slide 6 - Drag question

zwölf
fünfzehn
siebzehn
12
17
15

Slide 7 - Drag question

fünfzehn
Vertaal naar een cijfer

Slide 8 - Open question

siebzehn
Vertaal naar een cijfer

Slide 9 - Open question

neunzehn
Vertaal naar een cijfer

Slide 10 - Open question

Welk getal ontbreekt?
null, ...., zwei

Slide 11 - Open question

Welk getal ontbreekt?
fünfzehn, ..., siebzehn

Slide 12 - Open question

Welk getal ontbreekt?
fünf, sechs, ...

Slide 13 - Open question

Welk getal ontbreekt?
zwanzig, ..., achtzehn

Slide 14 - Open question

Hoe schrijf je 10 in het Duits?

Slide 15 - Open question

Hoe schrijf je 1 in het Duits?

Slide 16 - Open question

Hoe schrijf je 17 in het Duits?

Slide 17 - Open question

Hoe schrijf je 11 in het Duits?

Slide 18 - Open question

Hoe schrijf je 3 in het Duits?

Slide 19 - Open question


21= einundzwanzig
30= dreißig [draisig]
40= vierzig [fiertsig]
50= fünfzig [fuunftsig]
60= sechzig [zegtsig]
70= siebzig [ziebtsig]
80= achtzig [achtsig]
90= neunzig [nointsig]
100= hundert [hoendert]
200 = zweihundert 


21 = einundzwanzig
22 = zweiundzwanzig
23= dreiundzwanzig
24= vierundzwanzig
25 = fünfundzwanzig

75= fünfundsiebzig
89= neunundachtzig



die Zahlen 21-100

Slide 20 - Slide

die Zahlen
1- eins- een
2- zwei- twee
3- drei- drie
4- vier- vier
5- fünf- vijf
6- sechs- zes
7- sieben- zeven
8- acht- acht
9- neun- negen
10- zehn- tien
11- elf - elf
12- zwölf- twaalf
13- dreizehn- dertien
14- vierzehn- veertien
15- fünfzehn
16- sechzehn- zestien
17- siebzehn- zeventien
18- achtzehn- achttien
19- neunzehn- negentien
20 zwanzig- twintig
30- dreiBig          100 (ein)hundert 
40- vierzig           200 (zwei)hundert 
50 fünfzig           1000- (ein)tausend
60 sechzig          1000000 - eine Million 
70- siebzig          1000000000 - eine Milliarde 
80- achtzig
90- neunzig 

Slide 21 - Slide

Welk getal is fout geschreven?
A
zweiundsiebenzig
B
dreiundvierzig

Slide 22 - Quiz

Welk getal is fout geschreven?
A
neunundzwanzig
B
zweihundretvierundfünfzig

Slide 23 - Quiz

Welk getal is fout geschreven?
A
neunhundertzweiundachtzig
B
zweihundertdreiunddreizig

Slide 24 - Quiz

Welk getal is fout geschreven?
A
siebhundertdreiundneunzig
B
neunhundertsiebenundsiebzig

Slide 25 - Quiz

Tientallen
Zehn
Zwanzig
Dreißig
Vierzig
Fünfzig
Sechzig
Siebzig
Achtzig
Neunzig

basis + zig

(Uitgezonderd 10 en 20)

Slide 26 - Slide

Tussen de tientallen
52
zweiundfünfzig

67
siebenundsechzig

88
achtundachtzig
basis + und + tiental

Slide 27 - Slide

Tussen de honderdtallen
368
dreihundertachtundsechzig

777
siebenhundertsiebenundsiebzig

295
zweihundertfünfundneunzig
Formule: honderdtal + basis + und + tiental

Slide 28 - Slide

Hoe schrijf je 100 in het Duits?

Slide 29 - Open question

Hoe schrijf je 1000 in het Duits?

Slide 30 - Open question

Hoe schrijf je 862 in het Duits?

Slide 31 - Open question

Hoe schrijf je 999 in het Duits?

Slide 32 - Open question

evaluatie

Slide 33 - Slide

Getallen in het Duits schrijven vind ik:
Een makkie!
Lastig
Het gaat, als ik oefen

Slide 34 - Poll

Dit heb ik bij het schrijven van getallen in het Duits nog nodig:

Slide 35 - Open question

VRAAGWOORDEN
In de volgende slide zie je vertalingen van vraagwoorden, daarna volgen er wat opdrachten.

Slide 36 - Slide

Wer?
Was?
Wie?
Wo?
Woher?
Wohin?
Warum?
Wann?

Wie?                 
Wat?
Hoe?
Waar?
Waarvandaan?
waarheen?
waarom?
wanneer?
 

Slide 37 - Slide

Wat?
Wie?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
Waarheen?
Welke?
Waarvandaan?
Hoe?
Was?
Wer?
Wo?
Wann?
Warum?
Wohin?
Welche?
Woher?
Wie?

Slide 38 - Drag question

..... heißt deine Schwester?
A
Wo?
B
Wann?
C
Wer?
D
Wie?

Slide 39 - Quiz

..... Brüder (broers)hast du?
A
Wann?
B
Wie viele?
C
Warum?
D
Was?

Slide 40 - Quiz

..... ist deine Handynummer?
A
Wer?
B
Wann?
C
Was?
D
Warum?

Slide 41 - Quiz

..... alt bist du?
A
Wie?
B
Wo?
C
Was?
D
Wann?

Slide 42 - Quiz

..... bist du geboren?
A
Wann?
B
Woher?
C
Wohin?
D
Wer?

Slide 43 - Quiz

..... ist das? Das ist Henk, mein Vater.
A
Wie?
B
Was?
C
Wann?
D
Wer?

Slide 44 - Quiz

..... kommt er? Er kommt aus Stuttgart.
A
Warum?
B
Welche?
C
Wo?
D
Woher?

Slide 45 - Quiz

..... bist du nicht in der Schule?
A
Wohin?
B
Wie?
C
Warum?
D
Was?

Slide 46 - Quiz

............ Nationalität hast du?
A
Warum?
B
Was?
C
Welche?
D
Wo?

Slide 47 - Quiz