This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom
Programma:
- Herhaling stof
- Lessonup Quiz
- Afsluiting
Slide 1 - Slide
Ik ben al begonnen met leren voor de toets geschiedenis:
Ja
Nee
Een beetje
Slide 2 - Poll
Wat is de juiste volgorde van de gebeurtenissen tijdens de Opstand? Van eerder naar later.
Acte van Verlatinghe wordt opgetekent door de Noordelijke Nederlanden
Filips stuurt Alva naar de Nederlanden
Den Briel wordt veroverd door de opstandelingen
Unie van Utrecht wordt opgericht
Willem van Oranje wordt vermoord in Delft
Slide 3 - Drag question
De Nederlanden werden vanaf 1588 de ( 1 ), een land zonder ( 2 ) . Elk gewest werd door de (3 ) bestuurd. Beslissingen over oorlog en vrede namen de gewesten in de ( 4 ). Maurits van Oranje werd door de gewesten aangewezen als ( 5 ) en de Republiek werd een (6) land.
Sleep het juiste begrip naar het juiste nummer. Let op: er blijven 2 begrippen over.
1
3
2
4
6
5
Protestants
Gewestelijke-Staten
Staten-generaal
Stadhouder
Republiek der zeven verenigde nederlanden
Katholiek
Koning
President
Slide 4 - Drag question
Welke eeuw was de Gouden Eeuw?
A
15e eeuw
B
16e eeuw
C
17e eeuw
D
18e eeuw
Slide 5 - Quiz
Wat wordt er met het begrip 'Republiek' bedoeld?
A
De naam van Nederland in de 16e t/m de 18e eeuw.
B
Een staat zonder vorst zoals een koning of een keizer.
C
Ergens tegen in opstand komen.
D
Als burgers wetten maken en niet een vorst.
Slide 6 - Quiz
De Nederlanden waren in de Gouden eeuw een.........
A
Democratie
B
Oligarchie
C
Monarchie
D
Koninkrijk met absoluut vorst
Slide 7 - Quiz
Wie hadden de meeste macht in de Nederlandse Republiek?
A
De koning en zijn hofhouding
B
De regenten uit rijke families
C
De hardwerkende mannen en vrouwen
Slide 8 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met 'de beurs'?
A
Het gebouw waar kooplieden hun geld konden inwisselen om te handelen.
B
Het gebouw waar zeevaarders konden rusten voor een nieuwe tocht.
C
Het gebouw waar alle handelsspullen opgeslagen werden.
D
Het gebouw waar kooplieden samen komen om handel te drijven.
Slide 9 - Quiz
Producten opslaan om later te verhandelen noem je:
A
Handelskapitalisme
B
Stapelmarkt
C
VOC-principe
D
de Beurs
Slide 10 - Quiz
Producten opslaan om later te verhandelen noem je:
A
handelskapitalisme
B
stapelmarkt
C
VOC-principe
D
pakhuispolitiek
Slide 11 - Quiz
Wat is specialisatie?
A
Als je een speciale werknemer bent
B
Als je nog maar één product gaat maken
C
Als je nog maar één product gaat kopen
D
Als je nog maar één werknemer hebt
Slide 12 - Quiz
Een schip dat vanuit Amsterdam naar de landen rond de Oostzee vaart, is geladen met:
A
kaas, textiel en vis
B
wijn en olie
C
specerijen
D
graan en hout
Slide 13 - Quiz
Een schip dat vanuit de landen rond de Oostzee naar Amsterdam vaart, is geladen met:
A
kaas, textiel en vis
B
wijn en olie
C
specerijen
D
graan en hout
Slide 14 - Quiz
VOC staat voor
A
Vereniging Oost-Indische Compagnie
B
Verenigde Oost-Indie Compagnie
C
Verenigde Oost-Indische Compagnie
D
Verenigde Oost-Indische Campagne
Slide 15 - Quiz
Wanneer werd de VOC opgericht?
A
1621
B
1602
C
1601
D
1618
Slide 16 - Quiz
De VOC werd op initiatief van de Staten-Generaal opgericht, omdat...
A
andere landen handelscompagnieën oprichtten.
B
de winsten in de Republiek daalden doordat handelscompagnieën elkaar beconcurreerden.
C
er flinke winst viel te behalen op de scheepsbouw. Meer schepen leverde meer geld op.
D
de Staten-Generaal graag landen wilden veroveren om hun macht en rijkdom te tonen.
Slide 17 - Quiz
De VOC bracht naar Europa:
A
Slaven
B
Graan
C
Specerijen
D
Maïs
Slide 18 - Quiz
De Staten Generaal gaf de VOC speciale rechten:
A
handelsmonopolie
B
vrede sluiten en oorlog voeren
C
aandelen verkopen
D
een multinational
Slide 19 - Quiz
Welk speciale recht kreeg de VOC niet?
A
Een eigen munt invoeren
B
Verdragen sluiten met Aziatische vorsten
C
Forten bouwen
D
Oorlog voeren
Slide 20 - Quiz
Welke conclusie kun je trekken na het zien van dit plaatje?
A
VOC voerde niet alleen handel en maar ook oorlog
B
VOC maakte kanonnen
C
VOC hield van mode
D
VOC had weinig wapens
Slide 21 - Quiz
In welk opzicht was de VOC uniek in de wereld?
A
Eerste bedrijf met winst uit handel
B
Eerste bedrijf met aandelen
C
Eerste bedrijf in de handel met specerijen
D
Eerste bedrijf in de handel met slaven
Slide 22 - Quiz
Wat is juist?
A
oostzeehandel: graan en hout
VOC: specerijen en luxeproducten
B
oostzeehandel: specerijen en graan
VOC: specerijen en luxeproducten
C
oostzeehandel: graan en luxeproducten
VOC: hout en luxeproducten
D
oostzeehandel: graan en hout
VOC: hout en luxeproducten
Slide 23 - Quiz
Wanneer is de WIC opgeticht?
A
1602
B
1648
C
1521
D
1621
Slide 24 - Quiz
Welke (tijds)volgorde is juist?
A
VOC - WIC - Oostzeehandel
B
Oostzeehandel - VOC - WIC
C
Oostzeehandel - WIC - VOC
D
VOC - Oostzeehandel - WIC
Slide 25 - Quiz
De WIC verhandelde vooral
A
Slaven
B
Aardappels
C
Kruiden
D
Maïs
Slide 26 - Quiz
Welk begrip zie je op de afbeelding?
Slide 27 - Open question
Waar hield de WIC zich niet mee bezig?
A
Slavenhandel
B
Veroveringen
C
Driehoekshandel
D
Specerijenhandel
Slide 28 - Quiz
Wie van deze personen was een bekende filosoof?
A
Spinoza
B
Rembrandt
C
Hals
D
Van Leeuwenhoek
Slide 29 - Quiz
16. Om welke schildertechniek werd Rembrandt NIET bekend?:
A
Levensecht schilderen van mensen
B
Het afwisselen van details met ruwe kwaststreken
C
Indrukwekkende wolkenluchten
D
Afwisselen van licht en donker
Slide 30 - Quiz
Spinoza
A
microscoop
B
bacterien
C
telelens
D
rationalisme
Slide 31 - Quiz
Wie ontdekte de microscoop?
A
Hugo de Groot
B
Antoni van Leeuwenhoek
C
Piet Hein
D
Christiaan Huygens
Slide 32 - Quiz
20. Lees de volgende bewering. ‘Antoni van Leeuwenhoek deed onderzoek via een moderne, wetenschappelijke manier.’ Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 33 - Quiz
de Dam
het schip
het stadhuis
een dam in de rivier
de nijverheid
Plein voor het stadhuis
Belangrijk vervoermiddel in de Gouden Eeuw
Belangrijkste gebouw van Amsterdam
Amsterdam
Thuis of in huis van grondstoffen producten maken
Slide 34 - Drag question
Zelfstandig werken
Wat? Maken opdrachten paragraaf 8
Werkboek pagina: 36 & 37 Tekstboek pagina: Alle paragrafen Opdracht: Alle opdrachten Hoe? In stilte! (Zs) Hoe lang? Rest van de les. Hulp? Je mag de docent vragen stellen. Klaar? Leren voor de toets