De brug - woordsoorten

Woordsoorten - les 1 (herhaling)
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordsoorten - les 1 (herhaling)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Huiswerk
De brug - Grammatica (blz. 226 - 227)

Zinsdelen (werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp)
Opdracht 9 t/m 12

Slide 3 - Slide

Zijn er vragen/opmerkingen over het huiswerk?

Slide 4 - Open question

Lesdoel

Slide 5 - Slide

Hoofdstuk
Onderdeel
Blz.
H1
Werkwoorden 
28
H2
Zelfstandig naamwoord en lidwoord
56
H5
bijvoeglijk naamwoord
132
H6
Voorzetsels
158

Slide 6 - Slide

Kenmerken werkwoorden
- geven een tijd aan
- geven een getal aan

Werkwoorden moet je vaak vervoegen in een zin. 

Slide 7 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden noemen we ook weleens doe-woorden.
Het zijn namelijk dingen die je kunt doen, zoals:

lopen, fietsen, staan, zitten, schrijven, slapen, gamen, eten, wachten......
Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 8 - Slide

ik spring
jij springt
wij springen
ik wandel
jij wandelt
wij wandelen
ik slaap
jij slaapt
wij slapen
ik bloem
jij bloemt
wij bloemen
ik doos
jij doost
wij dozen

Slide 9 - Slide


Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Wij werken graag thuis op de computer.
A
wij
B
werken
C
graag
D
computer

Slide 10 - Quiz


Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Pieter haalt drinken in de supermarkt.
A
Pieter
B
haalt
C
drinken
D
supermarkt

Slide 11 - Quiz


Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Marieke heeft een granaat gevonden in de speeltuin.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quiz


Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Kleine kinderen hebben kunnen wennen op school.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

kenmerken zelfstandig naamwoord 
- zijn MeDiPlaDi woorden
- gevoel is ook een zn
- meervoud
- verkleinwoordje
- lidwoord

Slide 14 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 15 - Slide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de (bepaald)
het (bepaald)
een (onbepaald) 

Slide 16 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord

Slide 17 - Slide

Quiz

Slide 18 - Slide

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 20 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 21 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 22 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 23 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 24 - Quiz

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Quiz

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quiz

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 28 - Drag question

Zijn er vragen/opmerkingen?

Slide 29 - Open question

De woordsoorten ken ik...
A
nog lang niet
B
een beetje
C
wel aardig
D
goed!

Slide 30 - Quiz

Aan de slag
De Brug - Grammatica (blz. 224 - 228)

Woordsoorten (werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord en voorzetsel)
Opdracht: 1, 2, 7, 8, 13 en 14

Slide 31 - Slide