Spelling - werkwoordspelling oefenen

Welkom A3B!
Ga rustig zitten.
Pak je spullen.
Telefoon op stil & in je tas.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom A3B!
Ga rustig zitten.
Pak je spullen.
Telefoon op stil & in je tas.

Slide 1 - Slide

extra belangrijk
  • Ik heb de juiste spullen bij me: laptop, schrift, pen.
  • Ik heb mijn telefoon op stil in mijn tas.
  • Ik ben in het lokaal tijdens de les. 

Slide 2 - Slide

Doelen
  • Ik weet hoe ik een boek moet uitzoeken voor de eerste boekopdracht.
  • Ik ken de begrippen die in de eerste boekopdracht gebruikt worden.

Wat gaan we doen? (50 min.)
  1. terugblik                                     5 min.
  2. inchecken boekopdracht   10 min.
  3. uitleg werkwoordspelling  10 min.
  4. oefenen ww.-spelling          20 min.
  5. Doelen bereikt?                         5 min.

Slide 3 - Slide

in je agenda
  • ma. 26 sept: schrijven opdracht 3 af
  • di. 27 sept: instaptoets spelling (formatief)
  • ma. 3 okt: toets Lezen H1-2 (formatief)
  • wo. 9 nov: boekverslag 1
  • toetsweek: Lezen H1-3 (summatief)

Slide 4 - Slide

ik heb een boek gekozen
nee? --> doe dat voor wo. 28-9

Slide 5 - Slide

Boekopdracht 1
Wat?
Leesverslag aan de hand van 7 vragen. 
Hoe?
Via ELO (Magister) & uitgeprint met een nietje
Wanneer?
Wo. 9 november & wo. 16 november (eerder mag altijd)

Slide 6 - Slide

begrippen fictie
titelverklaring
personages
relatie
meeleven
sympathiek
passage
in context plaatsen
je mening onderbouwen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

mijn resultaat:
A
niveau 1
B
niveau 2
C
niveau 3
D
niveau 4

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Zoek 8 fouten
Zie je er meer?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

werkwoorden
persoonsvorm? ja --> t.t. (ev/mv)
                                       --> v.t. (zwak/sterk)
                                 
                                 nee --> vd (zwak/sterk) 
                                          --> od (inf. + d)
                                          --> bn (zo kort mogelijk)
                                          --> inf. ('woordenboekvorm')

Slide 14 - Slide

lastige gevallen: ww uit het Engels
  • racen
  • streetdancen
  • backpacken
  • e-mailen
  • raften
  • mountainbiken
  • focussen
  • hacken
  • deleten
  • gamen
  • zappen
  • stretchen
  • timen

Slide 15 - Slide

maak de opgave op het blad
klaar?
  • maak De brug - Spelling - werkwoorden online (ook als je dit al gedaan had in het boek)
  • noteer de titel van je leesboek op de lijst
timer
5:00

Slide 16 - Slide

1. De boswachter tuurt (speuren) naar de horizon, waar een kleine rookpluim een (beginnen) bosbrandje (verraden).
2. Waarom (worden) dat (doden) hert naar een slager (vervoeren), als het vlees van het (slachten) dier toch niet mag worden (opdienen)?
3. Als iemand tegenwoordig tijdens zijn vakantie door een storm (worden) (verrassen), (verhalen) hij meestal de (aanrichten) schade op de verzekering; hetzelfde (gelden) als hij (worden) (beroven).







Slide 17 - Slide

4. Marco (vinden) het nog steeds (teleurstellen), dat hij maar voor één jaar als trainer-coach is (benoemen).
5. De (verrichten) aanhoudingen (verbazen) de journalisten gisteravond niet, omdat de (tergen / schrikken) politie alles in het werk had (stellen) om de daders te arresteren.
6. Die vandaag (planten) bol (ontkiemen) volgende week al, als u de (bemesten) tuinaarde tenminste goed vochtig (houden).

Slide 18 - Slide

7. Veel van de groente die men in het Westland (verbouwen), (worden) eerst (veilen) en dan naar Duitsland (exporteren).
8. Nu de gemeente Amsterdam een standbeeld voor de (overlijden) zanger heeft (onthullen), (ontfermen) de roddelpers zich plotseling over zijn buitenechtelijke liefdesrelaties. 

Slide 19 - Slide

antwoorden
  1. speurend, beginnend, verraadt
  2. wordt, gedode, vervoerd, geslachte, opgediend
  3. wordt, verrast, verhaalt, aangerichte, geldt, beroofd
  4. vindt, teleurstellend, benoemd
  5. verrichte, verbaasden, getergde/geschrokken, gesteld
  6. geplante, ontkiemt, bemeste, houdt
  7. verbouwt, wordt, geveild, geëxporteerd
  8. overleden, onthuld, ontfermt

Slide 20 - Slide