6.4 integrale kp

1 / 19
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kan je:
  • de integrale kostprijs berekenen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Braindump
Wat?: noteer alles wat in je opkomt over de integrale kostprijs
Hoe?: individueel
Hulp?: geen hulp
Tijd?: 1 minuut
Klaar?: wacht totdat de timer afgaat.
Na 1 minuut zullen we samen de uitkomsten bespreken.

timer
1:00

Slide 4 - Slide

Constante kosten

Slide 5 - Slide

Variabele kosten
Formule:
variabele kosten / werkelijke afzet
of
variabele kosten / begrote afzet

Slide 6 - Slide

Integrale kostprijs
De prijs van één product waarin alle (totale) kosten zijn opgenomen in de kostprijs.




  • Ezelsbrug: c(k)oop nooit Volkswagen

Slide 7 - Slide

Voorbeeld
Onderneming Hinwol bv heeft voor het komende jaar de volgende gegevens betreffende de fabricage verzameld:
constante kosten € 500.000
normale productie 50.000 stuks
begrote productie 80.000 stuks
variabele kosten € 320.000.
  • Gevraagd: bereken de integrale kostprijs.
  • C/N + V/W = (€ 500.000 / 50.000) + (€ 320.000/80.000) = 
  • € 10 + € 4 = € 14

Slide 8 - Slide

De formule om de integrale kostprijs te berekenen luidt als volgt:
A
C/P + V/W
B
C/W + V/N
C
N/C + W/V
D
C/N + V/W

Slide 9 - Quiz

Een bedrijf heeft €150.000,- aan constante kosten, € 350.000,- aan variabele kosten. De normale productie is 30.000 stuks en de werkelijke productie is 32.000 stuks. Bereken de integrale kostprijs.
A
€ 16,62
B
€ 16,67
C
€ 15,67
D
€ 15,94

Slide 10 - Quiz

Uitwerking
Een bedrijf heeft €150.000,- aan constante kosten, € 350.000,- aan variabele kosten. De normale productie is 30.000 stuks en de werkelijke productie is 32.000 stuks. Bereken de integrale kostprijs.

Formule:
C/N + V/W
(150.000/30.000) + ( 350.000/32.000) 
€ 5 + € 10,94 = € 15,94

Slide 11 - Slide

Niels produceert normaal 30 lego blokjes. Hiervoor heeft hij € 3,- aan variabele kosten per stuk.
en € 30,- aan totale constante kosten. Wat is zijn integrale kostprijs?
A
€ 4,-
B
€ 1,-
C
€ 1,10
D
€ 3,-

Slide 12 - Quiz

Uitwerking
Niels produceert normaal 30 lego blokjes , hiervoor heeft hij € 3,- aan variabele kosten.
en € 30,- aan totale constante kosten. Wat is zijn integrale kostprijs?

Formule:
C/N + V/W
( € 30/30) + 3 = € 4

Slide 13 - Slide

Tim heeft € 500 aan variabele kosten en € 1.000 aan constante kosten.
De normale productie is 500 stuks en de begrote productie is 400.
Bereken de integrale kostprijs
A
€ 3,00
B
€ 3,25
C
€ 3,50
D
€ 3,75

Slide 14 - Quiz

Uitwerking
Tim heeft € 500 aan variabele kosten en € 1.000 aan constante kosten.
De normale productie is 500 stuks en de begrote productie is 400.
Bereken de integrale kostprijs.

Formule:
C/N + V/W
( € 1.000/500) + ( = € 500 / € 400)
€ 2 + € 1,25 = € 3,25

Slide 15 - Slide

Laatste vraag.....
Waarom worden de totaal te verwachten variabele kosten niet door de normale hoeveelheid gedeeld maar door de werkelijk te verwachten hoeveelheden?
timer
1:00

Slide 16 - Slide

Aan de slag
Wat?: maak opgave 8 t/m 11 en 13 t/m 16 van h6 
Hoe?: individueel of met je buurman/buurvrouw
Hulp?: boek of de docent
Tijd?: 35 minuten
Uitkomst?: je kan de integrale kostprijs berekenen
Klaar?: maak de verrijkingsopgaven in Teams. 
Ben je hier ook mee klaar? Roep de docent. Je krijgt een woordzoeker.


timer
1:00

Slide 17 - Slide

Wat heb ik geleerd?
Wat?: vul op de achterkant van het formulier de exit ticket in
Hoe?: individueel
Hulp?: geen hulp
Tijd?: 1 minuut
timer
1:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide