Fictie, tijd en spanning (Learnbeat dl 2 VWO, "De Noordzee",
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Fictie, tijd en spanning (Learnbeat dl 2 VWO, "De Noordzee",
Slide 1 - Slide
chronologie
In een verhaal/boek dat in chronologische tijdsvolgorde is geschreven, vinden de gebeurtenissen plaats zoals ze in werkelijkheid ook plaatsvinden. Dus wat er eerst gebeurt, wordt eerst verteld en wat er daarna gebeurt, wordt later verteld.
Slide 2 - Slide
Wanneer een verhaal bij het begin begint, noem je dat ab ovo.
Dit betekent letterlijk: vanuit het ei.
Wanneer een verhaal midden in het verhaal begint, noem je dat in medias res.
Slide 3 - Slide
gesloten en open einde
flashback
De auteur neemt de lezer mee naar het verleden en laat het verhaal voor een langere periode terugspringen in de tijd.
gesloten einde
Het is voor de lezer precies duidelijk is hoe het verhaal afloopt.
open einde
Het is voor de lezer niet precies duidelijk hoe een verhaal afloopt en je moet zelf invullen wat er nog gaat gebeuren.
Slide 4 - Slide
verhaallijnen
één verhaallijn
Een verhaal gaat om de belevenissen van één persoon.
meerdere verhaallijnen
Je volgt als lezer verschillende personen. Je leest afwisselend wat de personen meemaken.
Slide 5 - Slide
spanning
Spanning zorgt ervoor dat je als lezer nieuwsgierig blijft naar wat er gaat gebeuren; het motiveert je om verder te lezen.
Een auteur kan door middel van verschillende technieken voor spanning zorgen:
Slide 6 - Slide
Spannende ruimte
Open plekken er wordt (tijdelijk) informatie achtergehouden.
Uitstel en vertraging
Dwaalspoor
Vooruitwijzing
Informatievoorsprong
Slide 7 - Slide
Wisselen verleden, heden en toekomst elkaar af wanneer een verhaal in chronologische tijdsvolgorde geschreven is?
A
ja
B
nee
Slide 8 - Quiz
Noem je een verhaal dat bij het begin begint ‘ab ovo’?
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quiz
Kunnen flashbacks en meerdere verhaallijnen voor spanning in een verhaal zorgen?
A
ja
B
nee
Slide 10 - Quiz
Spreek je van een ‘open einde’ wanneer je precies weet hoe een verhaal afloopt?
A
ja
B
nee
Slide 11 - Quiz
Wanneer een auteur een gebeurtenis uitgebreid beschrijft, spreek je dan van een ‘open plek’?
A
ja
B
nee
Slide 12 - Quiz
Als een auteur een antwoord uitstelt, heb je dan te maken met een ‘informatievoorsprong’?
A
ja
B
nee
Slide 13 - Quiz
Ik weet nu wat er bij fictie bedoeld wordt met tijd.
A
ja
B
een beetje
C
nee
Slide 14 - Quiz
Ik weet wat er bij fictie met "spanning" wordt bedoeld.