In het Nederlands gebruiken we het werkwoord "zijn" heel veel. Bijvoorbeeld: ik ben grappig, jij bent moe, zij zijn luidruchtig, etc. In het Engels gebruik je daarvoor het werkwoord "to be".
In het Nederlands bestaat het werkwoord "zijn" uit "ben" (ik ben), "is" (zij is) en "zijn" (wij zijn). In het Engels is het "am" (I am = ik ben), "are" (you are = jij bent/jullie zijn), en "is" (he/she is = hij/zij is).
Bekijk de volgende slide goed, zo ziet het werkwoord "to be" eruit: