Paragraaf 2.4 Heeft de overheid invloed?

Hoofdstuk 2
Pincode Hoofdstuk 2. Omgaan met geld
  1. Sparen en beleggen
  2. Heb je geld genoeg?
  3. Ben jij verzekerd?
  4. Heeft de overheid invloed?
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2
Pincode Hoofdstuk 2. Omgaan met geld
  1. Sparen en beleggen
  2. Heb je geld genoeg?
  3. Ben jij verzekerd?
  4. Heeft de overheid invloed?

Slide 1 - Slide

Opgave 47 (reisverzekering)
Bekijk de afbeelding. Een gezin met twee kinderen (4 en 6 jaar) gaat één week op vakantie naar Spanje. De ouders kiezen een basisdekking inclusief geneeskundige kosten met rechts- bijstand. Eenmalige poliskosten zijn € 9,50. Bereken de verzekeringskosten voor deze polis.
  • basisdekking inclusief geneeskundige kosten Europa = € 1,45 per persoon per dag
  • rechtsbijstand = € 0,15 per persoon per dag
  • personen = 3 en dagen = 7
  • premie 3 personen × 7 dagen × (€ 1,45 + € 0,15) = € 33,60
  • eenmalige poliskosten € 9,50
  • verzekeringskosten (exclusief assurantiebelasting) = € 33,60 + € 9,50 = € 43,10
  • assurantiebelasting 21% x € 43,10 = € 9,05
  • verzekeringskosten = € 43,10 + € 9,05 = € 52,15



Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Je kunt de belangrijkste inkomsten van de overheid noemen.

Je kunt het verschil tussen directe en indirecte belastingen uitleggen.
Je kunt berekeningen maken met brutoloon en nettoloon.
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen btw en accijns en hiermee rekenen.
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen btw en accijns en hiermee rekenen. 
Je hebt paragraaf 2.4 goed begrepen.




Slide 3 - Slide

Welke inkomsten
heeft onze overheid?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Video

Inkomsten van de overheid
  • Belastingen
       - direct belastingen
       - indirect belastingen
  • Sociale premies
       - werknemersverzekeringen
       - volksverzekeringen
  • Niet-belasting ontvangsten
       - aardgas baten
       - staats deelnemingen
       - retributies / heffingen

Slide 6 - Slide

Belastingen
De belastingen zijn onder te verdelen in:
  • directe belastingen 🡪 belasting op inkomen die je rechtstreeks aan de overheid betaalt zoals loon-, inkomsten- en vennootschapsbelasting
  • indirecte belastingen 🡪 kostprijsverhogende belastingen die je via een leverancier betaalt zoals BTW en accijns

Slide 7 - Slide

Van bruto naar netto loon
Als je in loondienst werkt ontvang je loon. Op het brutoloon houdt de werkgever loonheffing (loonbelasting en sociale premies) in. Dan blijft het nettoloon over.


Voorbeeld:
Je bruto loon is € 1.886. Daarop wordt € 175 aan loonbelasting ingehouden en € 112 aan sociale premies. Hoeveel is je netto loon?
  • je nettoloon = € 1.886 – (€ 175 + € 112) = € 1.599


Slide 8 - Slide

Belasting Toegevoegde Waarde (BTW)
De BTW (Belasting Toegevoegde Waarde) wordt opgeteld bij de verkoopprijs. De leverancier draagt de BTW (of omzetbelasting) af aan de belastingdienst.

Er zijn 3 BTW-tarieven:
  • hoog-tarief 🡪 21% voor secundaire behoeften
  • laag-tarief 🡪 9% voor basisbehoeften die de overheid wil stimuleren
  • nul-tarief 🡪 0% zoals onderwijs

De overheid hanteert accijns en milieuheffingen om het gebruik van bepaalde producten (zoals brandstoffen, energie, alcohol, frisdranken en tabak) te ontmoedigen.

Slide 9 - Slide

Inclusief BTW berekenen
De prijs inclusief BTW bereken je als volgt:



Voorbeeld:
De prijs van een fiets exclusief BTW is € 200. Het BTW-tarief in 21%.
  • de BTW is 21% van € 200 = 21 / 100 x € 200 = € 42
  • de prijs inclusief BTW = € 200 + € 42 = € 242
  • of kort: € 200 × 1,21 = € 242

Slide 10 - Slide

Exclusief BTW berekenen
De prijs exclusief BTW bereken je als volgt:



Voorbeeld:
De prijs van een brood is € 3,75 inclusief BTW. Het BTW-tarief is 9%.

  • de prijs exclusief BTW is dan € 3,75 ÷ 109 × 100 = € 3,44

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is een indirecte belasting?
A
loonbelasting
B
vermogensbelasting
C
vennootschapsbelasting
D
BTW

Slide 13 - Quiz

Wel loon is hoger, bruto of netto loon?
A
bruto loon
B
netto loon
C
ze zijn gelijk

Slide 14 - Quiz

De nieuwste iPhone 14 kost € 1.019 in de winkel. Hoeveel BTW zit daar in?
A
€ 91,71
B
€ 162,12
C
€ 176,85
D
€ 842,15

Slide 15 - Quiz

Maakwerk voor de volgende keer



Opgaven 55, 60, 61, 64, 65, 66 en 67 in het bijzonder!

De rest maak je daarna 

Slide 16 - Slide

Opgave 66 (BTW)
Een elektronicawinkel heeft jaarlijks een actie waarbij de consument de BTW niet hoeft te betalen.
a. Wat betaalt een consument voor een tablet die normaal € 299 kost tijdens deze actie?
  • € 299 ÷ 121 x 100 = € 247,11
b. Een klant rekent € 123,94 af voor drie gelijk geprijsde computerspellen. Wat was de verkoopprijs inclusief btw per computerspel?
  • prijs exclusief btw van één product is € 123,94 ÷ 3 = € 41,31
  • prijs inclusief btw van één product is € 41,31 ÷ 100 × 121 = € 49,99



Slide 17 - Slide

Opgave 67 (benzineprijs)
Bekijk de afbeelding.
a. Bereken het bedrag dat per liter benzine aan indirecte belastingen
 wordt betaald.
  • (17% + 47%) × € 1,655 = € 1,0592
b. De BTW op benzine is 21%. Toon aan dat dit ongeveer 17% van de totaalprijs van benzine is.
  • 21 ÷ 121 × 100% = 17,36%
Leg uit wat de overheid wil bereiken met het heffen van accijns op benzine.
  • de overheid wil autorijden tegengaan omdat het het milieu vervuilt
d. Bereken de verkoopprijs inclusief BTW van een liter benzine als er geen accijns door de overheid zou worden geheven.
  • (25% + 11%) × € 1,655 × 1,21 = € 0,72



Slide 18 - Slide

Minimale toetsvoorbereiding
  • nadat je alle opgaven de afgelopen weken gemaakt hebt
  • leer de formules op pagina 42 (enkelvoudige rente), 43 (samengestelde rente), 47 (kredietkosten), 55 (verzekeringskosten), 56 (risico), 60 (netto loon) en 61 (BTW)
  • leer de samenvatting op pagina 62
  • leer de begrippen op pagina 63
  • doe nog een aantal herhalingsopdrachten op pagina 64/65 (minimaal 2 per paragraaf)
  • doe nog een aantal rekenopdrachten op pagina 68/69 (minimaal 3)

Slide 19 - Slide