Les 2 - Interpretatie van de prijselasticiteit

1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

- Je beseft dat de prijselasticiteit verandert langs de vraaglijn.
- Je kunt met behulp van de formule van prijselasticiteit alle grootheden uitrekenen (elasticiteit, hoeveelheid en prijs).

Slide 2 - Slide

Programma
- Introductie (theorie)
- Twee opties: oefenen met de docent / zelfstandig maken van de opgave 'prijselasticiteit van de vraag'.
- Extra oefenen? 'De tourzege verkoopt'. 
- Check Out met samenvatting.

Slide 3 - Slide

Bij de elasticiteit bereken je de relatieve verandering van
A
het gevolg/ de oorzaak
B
de oorzaak/ het gevolg

Slide 4 - Quiz

Dus, een elasticiteit van -3 betekent:
A
elastisch, de consument reageert
B
inelastisch, de consument reageert
C
elastisch, de consument reageert niet
D
inelastisch, de consument reageert niet

Slide 5 - Quiz

WAT kan je met de elasticiteit van de vraag berekenen?
A
Welke prijs ik moet vragen.
B
Hoe de vraag verandert als het inkomen verandert
C
Wat mijn concurrenten doen als ik de prijs verander
D
Hoe de vraag verandert als ik mijn prijs verander

Slide 6 - Quiz

De prijs stijgt met 10%.
De elasticiteit is -1.

Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen

Slide 7 - Quiz

De prijs stijgt van €4 naar €5, de vraag daalt van 750 naar 800, wat is de prijs elasticiteit?
A
-0.25
B
-1
C
-0.5
D
-2.5

Slide 8 - Quiz

Stel, de prijs daalt met 5%.
De elasticiteit is -2.
Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Negatief verband tussen prijs en vraag.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Twee beweringen over prijselasticiteit van de vraag.
I. Naar mate er meer en betere substitutiegoederen zijn is de prijselasticiteit van de vraag kleiner.
II. De prijselasticiteit van de vraag is op korte termijn groter dan op langere termijn.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
beide zijn fout

Slide 26 - Quiz

Een product met een prijselasticiteit van 0.5 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 27 - Quiz

Bij welke prijselasticiteit is de omzet maximaal
A
0
B
tussen 0 en -1
C
-1
D
< -1

Slide 28 - Quiz

Wat is de correcte afkorting voor prijselasticiteit van de vraag?
A
EV
B
Epv
C
Ep
D
EvP

Slide 29 - Quiz

Wat betekent het als de prijselasticiteit op een markt 0 is?
A
Dit bestaat niet
B
Deze markt is volkomen inelastisch
C
Deze markt is elastisch
D
Deze markt is inelastisch

Slide 30 - Quiz