Havo 2 apr 14

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Welcome!

What grammar was in chapter 4

Write a sentence using an adjective and an adverb

Grammar 

Must = moeten

Must'nt = niet moeten/mogen

Have to = moeten van iemand anders

Don't have to = Hoeft niet 

should = Zou eigenlijk moeten

Shouldn't = zou eigenlijk niet moeten

Grammar 

Present perfect

Niet belangrijk wanneer

Verleden begonnen en nog steeds bezig

Verleden gebeurd nu resultaat

Net of nog niet gebeurd

Grammar 

Present perfect

Have/Has + past participle

KNOW YOUR IRREGULAR VERBS

Grammar 

Past simple

In het verleden gebeurd en wel belangrijk wanneer.

Signaalwoorden?

Grammar 

Much = Veel (enkelvoud)

Many = Veel (meervoud)

Little = weinig (enkelvoud)

Few = weinig (meervoud)

A little = Een beetje (enkelvoud)

A few = Een paar (meervoud)

Grammar 

Adjectives & Adverbs

Adjectives describe nouns

The big brown dog

Big and brown are adjectives

Grammar 

Adjectives & Adverbs

Adverbs describe verbs or adjectives

The the brigthly red ball bounced away quickly

Brightly describes red

Quickly describes how it bounces

Grammar 

Adjectives & Adverbs

Adverbs are formed by adding -ly at the end of the word

Grammar 

What is what

Name the adjectives and adverbs.

The mostly brown house burned brightly

The fried chicken was delivered smoothly

Today

Unit 8.2

exercises 10, 11, 12, 13

Well done

Write a sentence in the present perfect

Homework

Unit 8.2

exercises 10, 11, 12, 13