Grammatica A) Woordsoorten - Werkwoordsvormen

De werkwoordstijden
Grammatica woordsoorten
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

De werkwoordstijden
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de kenmerken en functies van werkwoorden zijn; 
- kan je in een zin bepalen wat de werkwoorden zijn;
- herken je de acht werkwoordstijden. 

Slide 2 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen of die kunnen gebeuren. 

Bij het onderdeel werkwoordspelling hebben we gezien dat er verschillende werkwoordsvormen zijn en dat de werkwoorden zich soms aanpassen aan de zin. 

Slide 3 - Slide

Werkwoordsvormen
Naast de persoonsvorm, die zich aanpast aan het onderwerp van de zin, onderscheiden we nog enkele werkwoordsvormen: 

- het infinitief (het hele werkwoord) 
- het voltooid deelwoord
- het onvoltooid deelwoord

Slide 4 - Slide

Werkwoordstijden
Alle werkwoorden in de zin vormen samen het gezegde. Dit zorgt ervoor dat een zin in een bepaalde 'tijd' staat. Om die tijd te bepalen, letten we op drie zaken:

1) Staat er een voltooid deelwoord én een vorm van hebben of zijn in de zin? 
2) In welke tijd staat de persoonsvorm van de zin?
3) Staat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin?

Slide 5 - Slide

Werkwoordstijden
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
Onvoltooid verleden tijd (ovt)
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
Voltooid verleden tijd (vvt)
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik roep
ik riep
ik heb geroepen
ik had geroepen
ik zal roepen
ik zou roepen
ik zal hebben geroepen
ik zou hebben geroepen

Slide 6 - Slide

Bepalen van de tijd
1) Eerste letter: Staat er een voltooid deelwoord in de zin?
                             Ja ➡ V(oltooid); Nee ➡ O(nvoltooid) 
2) Tweede letter: In welke tijd staat de persoonsvorm?
                               T(egenwoordige) of V(erleden) tijd
3) Op het moment dat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin staat, is er sprake van de T(oekomende) T(ijd) 
Staat er géén vorm van 'zullen' in de zin, dan komt er alleen T(ijd) achter de tweede letter. 

Slide 7 - Slide

Wij zijn in de vakantie naar Londen geweest.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 8 - Quiz

Ik zal zeker een voldoende halen voor de toets.
A
vttt
B
ottt
C
ovtt
D
vvtt

Slide 9 - Quiz

Ik heb de fiets van mijn zus gerepareerd.
A
vtt
B
ovt
C
vvt
D
ott

Slide 10 - Quiz

Zou jij dat ook zo hebben gedaan?
A
vttt
B
vvtt
C
ovtt
D
vvt

Slide 11 - Quiz

Onze buren hebben een prachtige tuin.
A
vtt
B
vttt
C
ott
D
ovtt

Slide 12 - Quiz

Mijn moeder zou ook wel eens kunnen afdrogen.
A
ottt
B
ovtt
C
vttt
D
vvtt

Slide 13 - Quiz

Hij zal op dat moment gefloten hebben.
A
ovt
B
vvtt
C
vttt
D
ottt

Slide 14 - Quiz

Hij rekende niet op een onvoldoende.
A
ott
B
vvt
C
vtt
D
ovt

Slide 15 - Quiz

Aan de slag!
Grammatica A) Woordsoorten

Maak opdracht 3 t/m 5 en 7 

Slide 16 - Slide