Thema 7 H2 spelling en grammatica

Thema 7 Geld
Hoofdstuk 2 Spelling en grammatica
werkwoord vervoegen in de verleden tijd
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 7 Geld
Hoofdstuk 2 Spelling en grammatica
werkwoord vervoegen in de verleden tijd

Slide 1 - Slide

Doel:
Aan het einde van deze les:
                         Kun je een zwak en sterk werkwoord in 
                           de verleden tijd vervoegen en schrijven.

Slide 2 - Slide

Weet je het nog?
Wat is een werkwoord?
Hoe vind je de stam van het werkwoord?
Hoe vervoeg je het werkwoord lopen in de tegenwoordige tijd?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Het vervoegen van een werkwoord in de verleden tijd
Zwak werkwoord:
klank blijft gelijk

leven --> leefden
werken --> 
lenen --> 

Klinkt hetzelfde!
Sterk werkwoord:
klank verandert

vallen --> vielen
drinken --> 
rijden --> 

Klinkt helemaal anders!

Slide 5 - Slide

Maak opdracht 4 en 5 
blz 241 t/m blz 243
Je krijgt hier 10 minuten voor
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Zwak werkwoord: TaXiKoFSCHiP
Werkwoord werken 
Stam is: werk

De laatste letteris een K. Die zit in het TaXiKoFSCHiP
Dus: ik werk-te

Slide 7 - Slide

Zwak werkwoord: TaXiKoFSCHiP
Werkwoord: verdienen 
Stam is verdien

De laatste letteris een N. Die zit niet in het TaXiKoFSCHiP
Dus: ik verdien-de

Slide 8 - Slide

Samen oefenen
Je krijgt een heel werkwoord te zien.
vervoeg het wekwoord in de verleden tijd.
vrezen
Dit doe je zo:
ik vreesde
hij vreesde
wij vreesden

Slide 9 - Slide

Verleden tijd:
wandelen

Slide 10 - Open question

Verleden tijd:
beloven

Slide 11 - Open question

Verleden tijd:
verwonden

Slide 12 - Open question

Maak opdracht 6 en 7
blz 244 t/m blz 246
Je krijgt hier 15 minuten voor
timer
15:00

Slide 13 - Slide

Werkwoord vervoegen
in de verleden tijd

Slide 14 - Mind map